En ’s morgens vroeg bespringt
Zijn vale harses bij verrassing
Mijn ochtendkop die hunkert naar
Een verdere verassing
In plaats van zijn gebazel honger ik naar
Sloten koffie, maar toch luister ik
Gemaakt naar wat dit schoffie
Mij vertelt, ach waarom kan ik hem
Geen flinke trap verkopen
Moet ik dulden dat hij slaafs en droevig
In mijn zog blijft lopen
– Ben ik veel te mens
Of toch een mens teveel
En is het God die mij
De mond wil snoeren middels deze
Oetlulkouzerij?