En als de kokkelraper
dan ’s ochtends in de vroegte
rondzuigt op de schorren
bijna schuilgaat onder,
in de haven, schuin geboegte
kijk ik fijn, vanaf de dijk
weet ik mij te rijk
aan water dat voor later
en voor altijd is verrast
door de as van kleine Lijnie
groots en wars van domlui morren.