Ga naar de inhoud

Chielie's gedichten Berichten

Overkant

Dwars door glas en door de gang preekt puntig de profeet
Onzin waar de Brabander zijn liefde niet meer weet.
Ieder woord is mij bekend, hoewel nog ongehoord
Daar, dichtbij, maar ook zover, daar wordt mijn held vermoord.

Dood aan al wat mieren neukt
Vind een groot zacht kussen
Met het bat erop gebeukt
Hun kankerkop ertussen

Bord dat op de muur kapotspringt, eindelijk, de vrijheid!
Nee, ik zit mijn tijd te doden, in mijn vrije tijd.

Tijdens Schermer’s Thema’s.

Echt onoprecht

Ik word soms zo moe en zo boos van uw blaadje
Uw keuze qua nieuws vind ik ietwat bevreemdend
Uw heldere indeling ronduit vervreemdend
Uw hoofdredacteur een verschrikkelijk zaadje.

Als uw voorpagina mij een orgelman toont
En in vier kleine regels op pagina drie
Ik uw niets aan nieuws over Sihanouk zie
Dan vrees ik dat misdaad misschien toch nog loont

Want geluiden uit koperen pijpen zijn prachtig
Maar duizenden sterven terwijl u luistert
Uw monddode pen is mij ietwat te machtig

Hoort toch wat de waarheid fluistert,
Heft uw stem en maakt hem krachtig,
Leest! U hebt mijn blik verduisterd!

Tijdens Schermer’s Thema’s.

Aangaande Haarlems Dagblad.

Door

Soms is alles schijn en wat op verf lijkt blijkt dan krijt;
Op het hoofd terechtgekomen in een bui van haat en nijd.

Ja, het tabelletje!
Lief kattebelletje,
Redding en hoop in ons donker bestaan!
Waarom dan, vraag ik mij sidderend af,
Vind ik er zelf geen ene moer aan?

Geef mij een bloemetje, rose en wit
Kijk wat een geur en een kleur daarin zit!
Meer dan ik hier ooit zal kunnen ontwaren
Misschien dat de Heer mijn ziel zal bewaren.

Tijdens Schermer’s Thema’s.

Groene klappen

Hé, Pistache, ’t is pokke zeg
Het leven is weer vol van pech
Ik haat mezelf weer flink
Ik ben de kabel èn de kink
Maar gelukkig zijn de liedjes fijn
Ben jij precies wat je moet zijn
En kan ik op je bouwen
Om mij in mijn mal terug te douwen
Leve jou, lief beertje!

Tweede helft Borkmans.

Kus me!

Pa kan overweg met padden
Veertig samen in een emmer
Fraai gedrag der kikkertemmer
Alsof padden inspraak hadden

Niets ervan, ze mogen springen
Kwaken en kapot op borden
’s Avonds overreden worden
En zo meer van dat soort dingen

Wees vooral geen kikker
Naast de mens is er de ooievaar
Kinderkruiend kikkerbikker

Ai, wat is het leven naar
Reigers worden alsmaar dikker
En een prins, pad, jij? Nou, ho maar.

Schalkwijk-Amsterdam.

Kielze maais!

Lamijslaapnu, sloopniehuisnie
Loopnielangsdieplanknielanger
Vreetvanduifdievoernieopnie
Rot nu op, spreekt muiszevanger
Anders platkop achter kooi

Jou of het klooster

Ik zing in jouw tuin een lullig liedje
Onder het balkon
Jij gooit op de regenton
Want mij gemist, een potmargrietje

Ik volhard in mijn ballade
Luidop klinkt mijn hese stem
Jij denkt ‘Arg. Vernaggel hem’
En smijt, over de balustrade

Al je huisraad op mij af
En daarna emmers water
Dat is voor mijn moed jouw straf

De natte darmen van de kater
Klinken echter door, ach toe, sta paf
En maak van mij geen kale pater

Amsterdam.

VT wonen

Dit is een gebied waar haasjes over springen,
Je mag schieten, schreeuwen, zingen
In dit veld zijn veertien wieten
Opgefokt, benevens bieten

Verderop in ’t bos, daar vliegen beestjes binnen
Van die grote, groene, pinnen
Vleugellam na fluks bespuiten
In ’t kasteel, ik zal ze stuiten

Boven in de hall grimast mijn harnas op nu neer
Naast de speren en de zwaarden
En de waaier, groot, van pauweveer

Toch heb ik nog last, ik wil hier maar niet aarden
De vrouwen zijn te grof, meneer
En alle mannen hebben baarden.

Onder Klooster’s Fonologie, Morfologie en Spelling.

Potstorm!

Het regent en het waait te hard
Het valt enorme pegels
En tussen deze regels
Voelt mijn weidsheid zich benard

Ergens in de heuvels, ver
Rolt van de hoogste helling
Als onkruid op bestelling
Een kleine niet vergaande ster

Maar ik zit weer eens in de trein
Terwijl de zon komt gloren
En de wind blaast, ’t is weer fijn

Angst voorlopig ongeboren
Dein ik zachtjes met de drein
En voel mij uitverkoren.

Amsterdam-Haarlem, windkracht 9.