Ik dacht altijd
dat dat erger was
om te liegen, dan om iets te zeggen –
Nu weet ik wat
nog erger is
bedriegen door niets te zeggen.
Ik dacht altijd
dat dat erger was
om te liegen, dan om iets te zeggen –
Nu weet ik wat
nog erger is
bedriegen door niets te zeggen.
Denkend aan Diepenveen
blijft mij het licht bij
licht dat er niet lijkt te zijn
Als je niet oplet dan is het er niet
En naar wat je niet kent ga je niet heen
Reden toch, voor ongevoeld verdriet
want Diepenveen
dat niet bestaat
verborgen vaak verloren gaat
is hoe het soms kan zijn:
licht, en rust, en rein.
n.a.v. Tweet van @jwsmit over ‘Moeke‘ te Diepenveen.
Onttovering zou ik het liefst
een wonderslinger geven
Zodat de harde tover, echt
zou hechten aan het leven
Dat al die bling, die schittering
die vaak voor tover doorgaat
sneven zou, met slechten
dat zou ik durven zingen
En als een springer beven
is altijd wel nog beter
dan in het lover hangen
maar blijft hoe dingen gingen
Gaan is niet voor bangen
Tover niet voor kijkers
die willen goochelaar
Ik wil dat niet, ik vind dat naar
Ik wil geen slappe strijkers
maar hoog en hard en sier
onttovering zou ik het liefst
dat brengt de tover hier.
Het heen en weer dat elke keer
als ik niet kijk voorbijtrekt
dat gans het zwerk met grauw bedekt
en in de gauwigheid verdwijnt
dat heeft, als de ochtend schijnt
schijnt het, mij alweer geraakt
het kraakt in al mijn botten
die van binnenuit verrotten
krijg het heen en weer.
Bij schade, nietgevende nepmalloten, wenshebbende drogdromers – en kutmuziek, kutmuziek, kutmuziek.
Menig malloot rekent
zich snel rijker
als prijker met mening
op wereldwijd net
maar ik vind maar net
dat het allemaal armer
en weer minder warmer
is aangezet:
net als morgen zal
vandaag
nooit meer hetzelfde zijn
zo was het altijd al
eeuwen van bal:
een wereld vol pijn
en je kunt je ogen sluiten
doen of je niet ziet
dan gaat u hierop stuiten:
het helpt niet, het
helpt niet, het
helpt niet.
Om de Reaguurderswaanzin die op Apeldoorn volgde.
Mijn sloffen donderen
over jouw macadam
Rammelend rond ik
de eerste bocht
En tegen de tijd
dat ik, net niet
de rand rakend
rakelings langs het lang
scheurend omlaag scheer
voel ik de wind
die niet waait
om mijn haren die
niet kunnen wapperen
onder mijn helm
Maar iedere schelm
zal toch iedere keer
juichend onbuigzame paal
voorbij klapperen
vallen de velgen
weer neer, weer neer
suis ik, verguis ik
maar kruis ik dat kutpaalstuk
ruk ik mijn wagen
de bocht uit, de looping in
even gewichtloos en zinkend
vertragen, toch joepelig hoepelend
er weer uitknallend
razend gevaarlijk dicht
langs gouden middaglicht
verder de banen langs door
de chicane
en dan, voor de gouden poort
spring ik verrukt
in de lucht en de vlucht voorbij
schiet ik het rood over
tover ik mij toch voor altijd
blij
gelukt, gelukt, gelukt:
er slaat tweemaal
klinkend edelmetaal:
ere wie ere toekomt.
Over
van die grote grauwe
onfrisbruine dozen
waar je instopt wat
je liever snel wilt lozen
daar wil ik jou indoen
met een stickertje erop
“snel naar heel ver weg”
– dat lijkt mij nou top
met, het liefst, een flinke prop
stevig in je giechel
maar dat zal niet gaan, want
ik zie jou in de spiegel.
Zomaar, je
vroeg het niet
In de hoop
dat je ’t ziet
Ik maak mij zorgen
Hoop dat je geborgen
en heel op ons land bent geland
Ik heb dat niet in de hand
Dat vind ik ergerlijk
Ik heb mij werkelijk
zelden zo blij
aan mij
geƫrgerd.
Nooit niet op commando
Dat haalt de dood erin
Maar eigenlijk is die er toch
en heeft-ie altijd zin
Dus och, wat maakt het uit
(geen fluit, want)
Alles gaat glissando
En als je nou nog wist waarheen
dan stond je minder vaak alleen
en kon je beter sturen
Maar zo is het dus nooit geweest
Beter, dat is bij de buren
Hier is het nooit feest
Dus maar toch een feestje bouwen
– niemand anders doet het
Leven moet je zonder mauwen
– als het niet kan moet het
Dus is er grijs, maar zie ik goud
omdat ik het vertik
en schrijf ik een gedichtje
dat ik stiekum tik
voor jou
– hee, hoe gaat het nou?
Dichter met rijbewijs
Ik dus wel en nooit kwijt
Nog, als ik afklop
Dan nooit onder sturen
Soms duurt het uren
Voordat ik weer stop
Is er geen tijd
Voor, op andermans reis
Maar altijd komt toch weer
Dat vreemde moment
Van pen de terugkeer
Tot perkament
Al is het digitaal:
Dichten is het, allemaal.