En de honden, zij bleken van ijzer te zijn,
Want zij hielden het o zo lang vol.
Al dat buigen en strekken van bekken en bekken –
Dat doe je als hond voor de lol;
Want je moet wel om niet te verrekken.
Op den duur doet verveling toch pijn.
En de honden, zij bleken van ijzer te zijn,
Want zij hielden het o zo lang vol.
Al dat buigen en strekken van bekken en bekken –
Dat doe je als hond voor de lol;
Want je moet wel om niet te verrekken.
Op den duur doet verveling toch pijn.
Nagafmasnalkafnat, tiskattekutbutte
Zisfokfroegnochoogiedich
Sitligslap ramfansit; bonksneesniegoetig
Hangbank bomfolsnol
Na
Kafnatpruttutte.
En ’s morgens vroeg bespringt
Zijn vale harses bij verrassing
Mijn ochtendkop die hunkert naar
Een verdere verassing
In plaats van zijn gebazel honger ik naar
Sloten koffie, maar toch luister ik
Gemaakt naar wat dit schoffie
Mij vertelt, ach waarom kan ik hem
Geen flinke trap verkopen
Moet ik dulden dat hij slaafs en droevig
In mijn zog blijft lopen
– Ben ik veel te mens
Of toch een mens teveel
En is het God die mij
De mond wil snoeren middels deze
Oetlulkouzerij?
Ik zag vandaag een papegaai, die, blauwig in zijn kooi
Het ganse land de huid volschold
Als was genoeg met hem gesold
Het was bijzonder mooi
Zijn baasje schaamde zich een weinig
Zoveel was mij klaar
Ontwortelde verwoed zijn haar
Vertwijfeld en gepijnigd
Maar ik vond het wel geinig, dit botte bijlgekras
De buurvrouw was een stomme hoer, er stonden eikels aan ’s lands roer
Er zat vast porno in mijn tas
Prins Claus dat was een nazi-boer
En ik weet niet meer wat jij was
Waarschijnlijk interesseerde het de papegaai geen moer.
Rambamsel, de beren zijn eerder begonnen
Meer mogelijkheden om zalig te zonnen
Van honing naar mais is een smaakvolle wending
Maar kippen zijn ver van ’n kassucces
Want ze zijn kassiezes
Zwávelstokjes
’n Grap ja, maar koud?
A pig is forbidden, discussions yet pending
De beren berammen hun zwel-o-tronnen
Nihibittelteng
Snakvroempokkeboom
Krandokkevlokkokke
Slatvathattattengelvenger
Psoedibbiedzing sniepving
Glatbac.
De vuilnisman komt vast niet meer
De dood zal daarentegen
Ons er zeker toe bewegen
Hem te volgen, scherpe sneer
En hoongelach zij dan ons deel
Want zelfverdelging onzerzijds
In zo een korte spanne tijds
Wordt zelfs een misantroop teveel
En wie gelooft dat hij zijn brood
Nog met zijn nageslacht zal breken
Zal zijn domheid zich zien wreken
In het bloedig avondrood
Althans indien hij door de deken
Van vergrijzing dat nog ziet
Maar hoe dan ook, het is bekeken
Zelfs het vroege vederlied
Is nauwelijks meer, dat is een teken
Waarom toch verstond men niet?
Ratmegrat hat kat gejat
Miersnie dostent bomme
Klakbot snahstra fokketok ist
Ofni fnik snipsivips ipsevirippetips
Stokfok ifraffetang staksoomoprofnoks
Rutfrutmehuttetut
Klutstuk.
AF↑
Vergiste hij zich toen hij sprak: ‘het is over’?
Wat brak er, in stilte van binnen verborgen
En wie wilde hij zo genadeloos worgen?
Zijn klauwende hand stak de lucht in, zo pover
Zo schamel de opstand, metaalmoe de borgen
Zijn ziel in de ban van een ijzige tover
Bezeten, belust op revanche, nimmer dover
Voor raad en repressie, zo bang voor de morgen
Die vriesstille mist en ontberingen brengt
De onschuld voorgoed als verleden verdwenen
Het doodsangstig leven met uren verlengd
Muren van staaldraad die wreder dan stenen
Omheinen wat rücksichtlos wordt verzengd
Zien hem hangen, doorzeefd, en zijn onschuld bewenen.
Dan maar de kou in, mijn schenen verbranden
Sprak Swanborn en brandde afschuwelijk zijn handen
Door stiekeme mistiks rook alles naar vissticks:
Smerige luchtjes zijn beter dan niks?
Met infantiel kladderwerk hoopt deze zot
Te bedotten wie klopt op de poort tot zijn krot
Wie zijn kop eraan waagt krijgt de klapveer erop
Want een rat heeft geen been voor een stevige rotschop
Joost mag het weten, of Adam een navel had
Joost heeft er geen, zo eenvoudig is dat
Joost is niet lèkker, zelfs niet voor de kat
Steeds gekker verspreidt hij zijn prut, deze sater
Gewetenloos geilt hij zijn ego naar later
En bazelt maar voort, deze kut van de kater.