Ga naar de inhoud

Chielie's gedichten Berichten

Photographica

Hij bewoog zich
Zelf zei hij: ‘Ik beweeg zelf’
En toch werd hij bewogen

Onbewogen zat hij in zijn rolstoel
Leek het, maar met natte ogen
Keek hij naar zijn vrouw
Die door zijn lenzen werd verbogen

Dank aan Jan Luif.

Cofion o Gymru

Ben mijn vrij gaan vieren
Met een lange gitarist
Mijn beurs brult door zijn leren kieren:
‘Kap! hij is een alcoholist!’
Mijn lever echter lalt intussen:
‘Ach. Dat ben je zelf toch ook’
En zelf ben ik niet meer te blussen –
Blijf toch nog proberen ook.

‘Groeten uit Wales’.

Duel

Zachtjes rammelen holsters, het stof
Schudt zich dwarrelend van de laarzen
Vanuit de corral loeien klaaglijk de vaarzen
De stekende zon schijnt oneigenlijk dof

Aan het eind van de straat doemt de vijand op
Zijn handen gemaakt op gemak op de kolven
Begeert hij het goud dat ik hier heb gedolven
De hebzucht straalt van zijn verfoeilijke kop

Dreigend daalt ijzige stilte neer
Het rood voor mijn ogen wordt langzaamaan zwart
De straten zijn leeg men vertoont zich niet meer

Het zweet drupt terwijl mijn gelaat zich verhardt –
De spanning is voelbaar, en dan val ik neer
En schiet, ongeraakt, in mijn val door zijn hart.

Sorma, bedrijfsgebouw PTT-EKP Westergracht.

Eet meer vis

Kreeft, in de wolken
Stoom ik mijn honger
Waarheen? Weg of terug?
Breek uw brein, niet uw rug.

Oorlogsmonument Dreef en Dr. Schaepmanstraat.

Puntige sukkel op snaarinstrument (7) [Binnekade]. Sla die duif daarboven (8) [Chielie].

Vidi lumen

Licht valt traag op rode rozen
Wind speelt wakkerzacht, erover
Oerkracht hoedt de bloem, zo pover
Kleur vermurwt het brein der bozen

Voel ik mij een vuile rover
Onder ’t plukken en ’t lozen,
Sleep ik later weer op rozen
Onder treinen, zand erover

Maar buigen zich de bollebozen
Ernstig over eng getover:
Ziet uzelf dan als leprozen

Ritselt naast u fluks het lover
Beuk dan bovenop de brozen:
Wees voor kreten nimmer dover.

OMHP, Het Paleis.

Tok Heremidgin

Hoe klein mijn brein na afloop van de wolkomloop ook is,
Ik weet hoe vis eruit ziet, en ik weet: ‘het ruikt naar vis…’
Stromend lazert water trampolinespringend mis
Naar het woud van lissen, landt het fris
En luidvol in zijn koele poel, het is
‘Een vieze vissenmoordenaar’, lach ik, vanuit mijn nis
Maar na de filmkroe klopt de kater aan, da’s dus geen kattepis
Hij slist en sjpreekt: ‘Gallo, goemorge gaaifs, gom namefs Beatris’
Woeharg woeharg woeharrug (fac.)

OMHP.

Pacificationis polarisitis

Spuit de stoepsnol van de straat
Doodt het buitenshuis gespuis
Luistert naar de spraakse Pruis
Haat verraders van de staat

Controleer uw stad, ook thuis
Zeg meteen waar het op staat
Opdat het goed het kwaad verslaat
Hangt, vertrapt, vermoordt de luis

Hel behoort aan wie niet horen
God staat pal aan onze zijde
Laat u uw gevoel niet storen

Kijk ik in de spiegel van het heden en verleden
En ik zie, er is geen moer veranderd
Ondanks al wat is vergleden.

Bus 7.

Snaps, Krot-om?

Lope, happie halen appie
Appels aan de muren
Maar dan fake en veel te duur en
l e l i j k langs het lange trappie

Snappie, veel te haar van binnen
Maar: een kaalstoel in de hoek
Mens en bier en ernstig zoek
Door al het lichte gras, van zinnen

Kom uit mijn crypte, en van de tv
Hou de deur en de oven dicht
Ik ga wel mee

Kut, de kou met de sleutels in
Dubbel naar binnen op slot,
Toch met tegenzin.

Ode aan man Basten

Steek strijkers in de aarzen van de kikkers in dit land
Dat hopst en springt en maakt zich druk
Dat acht zijn penis kleinst van stuk
Dat is onterend irritant

Dat liberaalt, maar ziet geen fuk
Dat houdt den knevel in de hand
Dat springt geniepigst uit de band
Den mestvaalt op met zulk genuk

Ja, weg met mijn land, zolang ik er binnen
Maar beter van leef dan wie dan ook
Kan ik er geen stommer verzinnen

Ik raak van dit rotoord volstrekt buiten zinnen
Van al haar gemier en gepook van de kook
Maar: dat Marco mofmoordend mag winnen.

Yo Hallelujah!

Strijk mijn hemd, en breng mijn trui
Eén rum en één kop koffie
Doe wat aan je kloffie
James, en wees wat minder lui

Want voor jou altijd een ander
Oh, en James, haal mij mijn toffels
En verjaag die bende stoffels
Van mijn strand, zo zijn wij schrander

Zeg, en James, de tuin is flink versteend
Die mag nu fluks ontgonnen
Worden, zo je meester meent

Maar ga nu weg en laat mij zonnen
Oh, en James, als jij de auto nog eens leent –
Betaal de bonnen.