Ga naar de inhoud

Over mij  

Tegen de stroom in, een, nul, een
Vensterklap met vegen
In mijn lege clusters kom ik
Toch van alles tegen

Ergens in mijn virtuele
Rateldravend speelterrein
Ruimte, overstelpend werk
Breekt een bit, en, in lawine

Tuimelt de spaakspraak
Tot stokkend conflict, schiet ik
Zuchtend te hulp, klim ik
Traag uit mijn schulp
En bouw ik wat boxen
Gewoon voor de vaak.

De laatste blijft staan en daarna
Doe ik niets totdat jij mij een klap geeft
En net als ik ben, aan het eind van de rit
Orden ik alles, en jij kijkt en zit

En ik sla alles op, maar herinner mij niets
En dan zet jij mij uit, dan nog heel even aan
Morgen weer lekker lachend opstaan

Vijfde gedicht van bijdrage aan performance-festival ‘Alles Moet Weg’, 23 maart 1996 in Vide Cultura te Haarlem.

Gepubliceerd inUncategorized