Werp wolvolle nijntjes en zachtroze rozen
Mert verve versplinterend ram door het raam
Fluister fluwelig haar vloeibare naam
Alvorens te krijsen als honderden bozen
Ik haat van die springtandig giecheldrekdozen
Ik hak van hun paarden de poten eraf
Dat zwijmelen doen ze maar diep in hun graf
Als ik maar niets hoor onder ’t prettig verpozen
Weg met deze hoefjeshoeren, splijt ze met hun eigen zweep
Stamp ze onder in de modder
Maar pas op voor het paard, want het paard is leep
Oh, ja, het ros is het vuigste van allen
’t Heeft al die stomme snollen in zijn greep
En het móet ons humeur goed verknallen.