Ik heb geen regen in mijn hoofd
dat valt toch mooi weer mee
want buiten is het als beloofd
heel herfstig natter, dan de zee
En op de zee daar stormt het
net als in mijn kop
of net als in een waterglas
maar dan met een dop erop.
Ik heb geen regen in mijn hoofd
dat valt toch mooi weer mee
want buiten is het als beloofd
heel herfstig natter, dan de zee
En op de zee daar stormt het
net als in mijn kop
of net als in een waterglas
maar dan met een dop erop.
Ik, die aan het begin van het eind
staat, mens, altijd al, al die tijd
maak staat van haat en van angstige nijd
wacht tot de dood mij vanzelf weer bevrijdt
maar zal daarop niet wachten
want da’s de zwakste der klachten
niets anders zien dan naar doenlijks te smachten
doe iets, kom op, overeind!
Terras van Café de Roemer, Haarlem.
Ze zeggen dat donker de mensen naar binnen jaagt
Zien niet de lieden die donker juist schraagt
Kijken door schimmen en zien niet bewegen
wat vliedt en vervaagt, en ook schuimt, allerwegen
En later, als ik naar ze kijk, uit de trein
dan ben ik ineens heel tevreden
voordat ze doorhebben ben ik al fijn
hun eigen station uitgegleden.
Over een ooit, van heel vroeger.
Je kunt veel zeggen, van mijn stad
En ik heb het er zelf weleens mee gehad
Maar de zon schijnt nergens zoals hier
zo waterig, doorheen mijn bier
en nergens is die wind zo nooit weg
nergens, nee, niet die wind, zeg
mijn stad is geen stad van mistral
maar wel van minstreel, rat en val
het huilt er ’s winters, in de stegen
kom je louter honden tegen
in de lente kijken wij
wie het overleefde
prijken wij weer op terrasjes
schelden wij op al die gastjes
die wij vroeger waren
toen je soms nog beefde
maar dat gaat vanzelf voorbij
mijn stad gaat nooit voorbij
tenzij ze onderloopt
ik ken in de hele stad geen mens
dat daarop hoopt
dat zou ik ook niet logisch vinden
contra-productief
mijn stad, Haarlem, is voor vrinden
ik heb haar diep lief.
En in de gouden zon, pardoes
Ontpopt zich teugsgewijs mijn roes
Tot vleugelende kater –
Lijkt mij mooi, voor later.
Terras van Café de Roemer, Haarlem.
Op dit terras, waar ik
veel te lang niet was
pas ik niet meer in m’n polo
Dat kan ik hebben, toch zit ik
hier, vooralsnog, oh, tragiek
om omstandigheden, solo.
Terras van Café de Roemer, Haarlem.
Wel goed, voor de
arbeidsgeschiktheid
Breken in je eigen tijd
Die niet komt, als er
geen maat komt
Zie niet om, als walser
naar je maat, gekromd
maar vrij naar voren
dan verdampt wat zou verstoren.
Terras van Café de Roemer, Haarlem.
Ik vond die tijd niet heel goed
want ik verloor er veel
Knarsingen, en wenend leed,
en woede, mij ten deel
maar ik zal nooit vergeten
wat in mij heeft gewoed
en daarom smaakt nu elke tik
van wijzer mij zo zoet.
De fraaiheid van dood, die
open en bloot
afkalft en dan op je af klapt
is blauwer en blonder
maar precies het gedonder
dat aan jouw bestaansrand
morgen al over je heenstapt.
Bij James Balog’s ‘Chasing ice‘.
Zo laat men zich tillen
men lijkt dat te willen
het ziet er, althans, zo uit
men bruint zich de billen
(gekste der grillen)
en zit op blaren, sliepuit