Ik gooi met ballen naar je knars
Ze spatten, poef, uiteen
in poederwater dat je
snel doordrenkt, van top tot teen
maar die van jou zijn raker
ze landen op mijn gok
mijn gok altijd de misser
en mijn pens te vaak het blok
je doordenkt, je bent alleen
een loeder, later, vat je
me bezatten, ik hoef geen
mooi vallen waar de bars
voor altijd op me wachten
dit loopt niet af met sisser
zelfs niet in gedachten
waar winter is, is vaker.