Ga naar de inhoud

Categorie: Uncategorized

Klam…

Klam
Trekt een schroeiende hitte omhoog
Trillend en stekend, en
Verre van droog
Blinkend
Teisteren glazen muren
Ogen en hoofd
Duivelse vuren
De nerf van het blad
Tekent zich af
In het groen
Als van koren in
Onvolgroeid kaf
Dat gefluit komt van vogels
Waar leven ontluikt
Waar een winterse wijk
Weer de zomer in duikt
Diep in mei

Nu zindert de lucht…

Nu zindert de lucht
Jagen stromen water van omhoog
Omlaag
In ’t natte bladerdek
Knettert bliksem
Breken ruiten
Bouwt een nieuwe Noach
Een ark van twaalf
Verdiepingen
En alles schuilt
En druipt zich droog
Het broeien laat niet af
En zie, daar spat
De druppel
Op de steunpaal van de berk
Uiteen, het regent
Boven Schalkwijk
En Schalkwijk is natuur

Laatste oevers schieten langs…

Laatste oevers schieten langs
Door dromen van beton
Waar fonteinen luidop klateren
In een felle najaarszon
Daar droomt een architect
Van een gouden englenburg
Waar wit zal schitteren en fonkelen
Een mens, een dramaturg
De kans te bouwen, te beheersen
Wat voor handen ligt in ’t groen
De kans te leven en te leren
De kans iets groots te doen
De kans op weidsheid en impasse
De kans op huldeblijk
De kans te scheppen, te creëren
Kans op buitenwijk

Het grijs

Ja, ik zie het grijs
En het metaal
De tegels en het
Koude staal
Maar kijk, daar zwepen golven
Zich woedend tegen grasland op
Daar zingen merels
Kijk eens op
Daar scheren meeuwen
Daar is licht
Waarvoor zelfs
Glas en blik nog zwicht
En hier zijn krekels
Geurend hout
Hier wordt een generatie oud
In Schalkwijk

Hitte en hilariteit

Ik had een vaag, een onbestemd verlangen
Dat, sperend door het laagland opgekomen
Het nekschot gaf aan al mijn warme dromen
En mij als in een herfstig web liet hangen

Hoe harder ik ging sprinten door de gangen
Van mijn geest, hoe minder ver ik leek te komen
Haar kruis leek, net als ik, van zweet te stomen
Haar tepels door haar blouse heen te prangen

Tot zover mooi, maar míjn zweet kwam van bangheid
Mijn trillen niet uit opwinding ontsproten

Mijn ogen schoten vuur, maar niet van geilheid
Mijn kruit had zij voortijdig weggeschoten

Mijn angst was angst voor de verslagen droefheid
In haar blik, waarin de mijne lag besloten.

Pauze in de kooischoonmaak en kamerzuig.

Ik voel mij goed verdomme…

Ik voel mij goed verdomme
En wat mijn chef doet
Met die blonde
Minitrut met van die ronde
Wat mijn baas doet
Met die teef
Dat stel hersens als een zeef
Dat kan mij geen grafreet schelen
Dat kan mij geen zuur meer bomme.

Thuis in Panama, op doorreis naar IJmuiden en Amsterdam, in GEZELSCHAP VAN ARF.

Ik zou je nu iets willen schrijven…

Ik zou je nu iets willen schrijven
Lief en samenhangend
Of vals gaan zingen voor je raam
Heel goed bedoeld, maar stangend

Je denkt dat je een schilderij bent
Mooi, maar onbelangrijk
Maar ieder uur is vol van jou
Intens en droef gelijk

Omdat ik in mijn dom gestommel
Bang en zo onhandig
Je oerverveel en irriteer
Verkeerd en misverstandig en zo is dat.

Kruiskonijn…

Kruiskonijn
De velden
Zo vrij en geurend groen
Van koren en katoen
Van gras en dotterbloem
Maar zand en slechts beton
Is daar waar jij begon
Torenhoog cement en staal
Ren, ren naar vrijheid
Loop naar licht en leven
Zwerf en droom
Inlé en Frith
Bid en leef
Zoon van de vlucht
Ontvolk dit stramme Schalkwijk
Even, voor eeuwig
Stramien van verbazing

Zeven zwanen zweven hier zo…

Zeven zwanen zweven hier zo
Zachtjes door de lucht
Omcirkelen de luchtballon
In stilte op de vlucht
Rivierterrassen vullen zich
Met riet en donker water
Daar zoeken eenden hongerig
Naar brood, naar vet voor later
Als herfst weer valt en
Winter komt de bomen
Weer gaan kalen
Het zwerk betrekt, en ijs zich legt
Op sloten en kanalen
Dan hult Noordholland zich in mist
En droomt van lenteweer
Dan kiezen duizend meeuwen zee
Dan
Keert de eenvoud weer

Fluiten in het eindeloze

Kom, ik neem je mee
Naar een stad van licht en vrede
Ik draag je steunend naar een zee
Van wijn en honingmede
Ik zal je stil doen fluisteren
Naar flarden van muziek
En ademloos doen luisteren
Naar felle retoriek
Ik zal je strelen en ontkleden
Neuken in het gras
Dat eens de bode van een nieuw
En bloeiend leven was, ach
Kom, dan laat ik je misschien
Bij leven en bij zijn
Bij rust en domweg diep geluk
Mijn stad, mijn Haarlem zien.