Ga naar de inhoud

Categorie: Uncategorized

Knor

Je hebt een mooie naam, dat wel
Maar eigenlijk zo treurig
‘Born a swan’ – that’s: born to die
Dat maakt het leven niet rooskleurig

Een dag om te sterven

Goedemorgen gooit met gouden stralen naar de tegeltjes
Vogels zoeken branievol naar weggeworpen brood
In de tuin, die vlamt van al haar geel, en paars, en rood
Goedemorgen leest hier beter dan vantussen regeltjes

Geen regeltjes, het werkendenken is voorlopig dood
Net zoals de winter met zijn koude sneeuw en pegeltjes
De wolken plakken op de lucht als kleine witte zegeltjes
Op ansichtkaarten, wormen graven door een groene zood

Hoog en laag lijkt heel de wereld zalig equilibrium
Maar ja, als ik de wereld was, vandaag de dag
Met al die aanslag, zat ik aan de valium

Dat zit ik toch, maar dat komt meer
Omdat ik weet dat wij gaan sterven
Te vroeg, en me dat ook realiseer.

Huub’s, Zwitserlandstraat 82, Haarlem.

Tijd te gaan

Ik voel mij nu een reiger
Wachtend langs de sloot
Op een kikker om te vangen
In mijn eigen bloedig avondrood

Maar ik, ik ben de kikker
In de mond der maatschappij
Nu nog eenzaam op het hekje
Straks stopt hier de bus voor mij

Dan komt de bus voorbij en voert mij
Terug naar de beschaving
Naar de regelmaat, de straffe hap
Van stadse rolverdwazing

Even nog kan ik hier talmen
Ver van alle narigheid
Halfweg tussen droom en daad
Verloren in mijn eigen tijd.

Op de Haarlemmerdijk en in Huub’s.

Hij

Moeder is een loeder
Wel twee meter in de breedte
Als ze niks te doen heeft vreet ze
Veel te veel van al dat voeder

Pappie is een spriet met bril
Knettergek van vlinders
Hij spaart zodat zijn kinders
Gaan studeren omdat hij dat wil

Zijn zusje is een potje vol
Met lippenstift en grote memmen
Leipe Lientje, horendol

Zelf is hij een gouwe vent
Die 2x in de week gaat zwemmen
Vrouwen? Vangt hij bij de vleet

Ter retirade der Toneelschuur, Smedestraat, Haarlem.

Te deum laudamus

Die God, die zon over jou gooit
Die doet dat ook met water
Steeds meer azijn ook erin, bovendien
Die God, die is niet bang voor later

Later, als de klokken voor jou niet meer luiden
Zelfs niet meer op zondag, met de vogeltjes,
Dan zijn de druppels kogeltjes,
De mensenzoon verpatst zijn huiden

Later is nog langer dan vanmorgen
Morgen nog weer korter
Toch is volgend jaar ver weg

Het wrakhout wordt nog niet geborgen
Sprak aldus niet Herman Gorter?
Waanzin, vriend, dat is het, zeg.

Te deum laudeo

Jezus was een mietje, enkel mietjes zijn zo aardig
Want lijden om je medemens
Dat is geen overwogen wens
Dat is de mens onwaardig

De mens steekt alles in de hens
Hij doet dat zeer slagvaardig
En Jezus was een mens, want baardig
Tot de haren op zijn pens

En ik vind dat de mens, inherent aan zijn geschiedenis
Het allerslechtste is dat onze fijne, ruwe aarde
Bij leven en bij onwelzijn ooit overkomen is

Scherp nu dus uw zwaarden
Doodt de mens maar spaart de vis
Van die hippie is het enkel jammer dat ze hem nou juist niet spaarden.

ΣKHNH

Gooi hier meer zon op, dan
Bijna compleet, zonder middenpad slechter;
Fontein maakt dat beter, meer ruimte wat echter
Wat, heb je het licht niet gezien dan?

Wat zegt? Is niet meer, is ver weg, is naar Pluto?
Minder druk ’s kalmer, maar minder saai
Schuifelt toch verder, van drum en van draai
Dan, misschien, voel ik mij nog wel dito

In kaalgemaaid land spreekt van sneeuwwitte toppen
De dalai, die guru die nergensom leeft
De hoek geeft een bekertje yoghurt, het kleeft
En in Lisse daar gaan ze massaal naar de knoppen

Dus daar dan, man, is de zon.

Grieks voor ’toneel’, over de binnentuin van de Oude Manhuis Poort, onder andere.

Photographica

Hij bewoog zich
Zelf zei hij: ‘Ik beweeg zelf’
En toch werd hij bewogen

Onbewogen zat hij in zijn rolstoel
Leek het, maar met natte ogen
Keek hij naar zijn vrouw
Die door zijn lenzen werd verbogen

Dank aan Jan Luif.

Cofion o Gymru

Ben mijn vrij gaan vieren
Met een lange gitarist
Mijn beurs brult door zijn leren kieren:
‘Kap! hij is een alcoholist!’
Mijn lever echter lalt intussen:
‘Ach. Dat ben je zelf toch ook’
En zelf ben ik niet meer te blussen –
Blijf toch nog proberen ook.

‘Groeten uit Wales’.

Duel

Zachtjes rammelen holsters, het stof
Schudt zich dwarrelend van de laarzen
Vanuit de corral loeien klaaglijk de vaarzen
De stekende zon schijnt oneigenlijk dof

Aan het eind van de straat doemt de vijand op
Zijn handen gemaakt op gemak op de kolven
Begeert hij het goud dat ik hier heb gedolven
De hebzucht straalt van zijn verfoeilijke kop

Dreigend daalt ijzige stilte neer
Het rood voor mijn ogen wordt langzaamaan zwart
De straten zijn leeg men vertoont zich niet meer

Het zweet drupt terwijl mijn gelaat zich verhardt –
De spanning is voelbaar, en dan val ik neer
En schiet, ongeraakt, in mijn val door zijn hart.

Sorma, bedrijfsgebouw PTT-EKP Westergracht.