Kiepring om reuteldrop
Fungimaal hartstop
Pokkedikpokke dik
Dood.
Kiepring om reuteldrop
Fungimaal hartstop
Pokkedikpokke dik
Dood.
Wie is hier slaaf van de laffe verwarring
Ik als ik inkap op andermans fout –
Gutsend geheeld in mijn bloede verstarring
Moordend zoals me de rede beveelt –
Of hullie wat wonden verduistert in zout:
Noodlot met grijnslach voor ongeprijsd volk
Ondood al voordat de ziel zich vereelt
Blauw van plichtsdwang, stram van maalkolk?
Rust en boete, haat en honen
Schuldig door de eeuwen heen
Dat onzaligheid mag lonen
Christenhonden en hun been
Dood en doden, doornenkronen
Hij die vrij van invalshoek is,
Werpe snel de laatste steen.
Hemel hartkrak liedeboem
Stokkik spraaksnak liedeboem
Uchgik kafkuch liedeboem
Liedeboem ho ho.
Ik ben een klein zwart kevertje
En denk nou niet: ‘Wat leuk!’
Ik draag mijn kruis, maar vraag niet hoe
Ik sjouw me zwaar een breuk
Ik ben een klein zwart kevertje
En denk nou niet: ‘Ah gôs…’
Vertrouw nooit op een kevertje
Voor je ’t weet ben jij de klos
Ik ben een klein zwart kevertje
Maar denk nou niet: ‘Ojee…’
Want voor een klein zwart kevertje
Val ik best wel mee
Ik ben een klein zwart kevertje
En dit is mijn probleem:
Ik sjok me rot, maar heb verdomme
Geen idee waarheen.
40.000 keer per seconde voorgedragen door 2000 systemen. Als derde gedicht voorgedragen tijdens performance-festival ‘Alles Moet Weg’, 23 maart 1996 in Vide Cultura te Haarlem. Aldaar veranderde coupletten, in plaats van het derde:
Ik ben een klein zwart kevertje
En denk nou niet: ‘Ha, tuk!’
Want voor een klein zwart kevertje
Ben ik niet klein van stuk
Ik ben een klein zwart kevertje
En denk nou niet ‘Ach hemel!’
Voor mij als klein zwart kevertje
Is dat een zaak van naald en kemel
Kleine zwarte kevertjes
Kijken veel tv
Rustgevend, voor een kevertje
Dat kan daar toch niks mee.
Alles bloeit op en versteent uit zichzelf
Voordat ik dat had verwacht
Spreekt de breuk in de afstand
Het zomernachtsbeeld weer voor
Zich.
Voor Kunstenaarscollectief ‘Fra Arf’, t.g.v. expositie in het Veem, van Diemenstraat 410, Amsterdam, van 2 tot en met 9 mei 1993. Bij ‘The Door’ van Dragan Aleksic.
Ploeg! Wortelspat, graafklap –
Splinterwerp, schorsontvel
Straaf spattermodder zwart
Zwiepbaf! Petshel!
Bronzen bomen over
Al, het bladen groezel nergens
Ergens buiten bal
Drijft een groen lijk, ongehoord
(Sla, als niets meer helpt,
Dampend kraters
In glooiende heuveltop bij
Bloedrode nazinderzonsondergang)
Voor Kunstenaarscollectief ‘Fra Arf’, t.g.v. expositie in het Veem, van Diemenstraat 410, Amsterdam, van 2 tot en met 9 mei 1993. Bij ‘Tree 3’ van Esty Gerzman.
Afval, randloos eindediep
Donkerdoffe dreun in piepend sintel
Luchtloos pijndrein, dan
De kaalklap van de triceps, jij
Sterf in stomgeslagen rechtsdwang
Sprakeloos in sterfhuisweerkeer
Strijdt en splijt uw eigen schedel
Kakelhel en telkens weer
Die ondood
Ondood
Ondood
Eén is geen, al op ander
Alles in ellende één
Kwaad tegoed laagwaterspijker
Altijd ooitnog, nimmer been
Ik, in tandeloos gegier
Wentel mij in bier en wilde grieten
Meiske pijpmij, kan
De geilgrijns in mijn biceps, blij
Eeuwig leve mij
Voor Kunstenaarscollectief ‘Fra Arf’, t.g.v. expositie in het Veem, van Diemenstraat 410, Amsterdam, van 2 tot en met 9 mei 1993. Bij ‘Crucifix’ van Jeroen van Zanten.
Kijk, vet kruipt
Weg, kan kaarsverwaaid
Heen in oud hout
Ik, wreed verlicht, voor jou
Blokstok
Randstram
Zetelstijf
Wij, altijd vast, altijd lang
Bij elkaar ontdaan van
Waar? Bang en bleek, daar
Traan, laf, af
Tafelblad
Niet
Hee, zeg
Hou eens vast, als
Dat ik van je houd
Voor Kunstenaarscollectief ‘Fra Arf’, t.g.v. expositie in het Veem, van Diemenstraat 410, Amsterdam, van 2 tot en met 9 mei 1993. Bij ‘De tafels (de venusval)’ van Martijn Lucas Smit.
Het ongemak van tijdverdrijven
Roerloos in beweging blijven
Stil besteven op de Brink
Kijkend langs mijn rechterpink
Naar scheefgeblazen bladerlijven
Zinkt in mij de kabelkink
en
Stervend, uit de tijd gezet
Droom ik van een mooie dood
Te mooi voor mij, voor woorden
Na het ’s nachts bekijken van ‘Flight of Black Angel’, ‘Hamburger Hill’ en ‘Flight of the Intruder’, op video in Santpoort-Noord, vroeg in een zonnige zondagmiddag, zittend in de buitenlucht, op een steen in Noordwijkerhout.
Ik ben een brave duivelsprins
Hoe hels mijn carnaval
Ik houd mijn jankend jammerbal
Van regenboog tot waterval
Van kwaad tot erger ben ik zins
Ik dans in meegebrachte modder
Schaterlachend door uw hal
Ik breek uw hals en wat niet al
Ik nek u met een kakelknal
Genade voor gelodder?
Geen sprake van, maar martelzang
Zal hard mijn gal doen schallen
Gillend uw humeur vergallen
Vlerkend door uw vensters vallen –
Oh, ik maak mij bang.