Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Nieuwjarigheid

Voornemens verbeteren
Goed of niet zal blijken
Maar slagvaardig prijken
Houvast hier, en harmonie

Terwijl, in kleurvervormde lagen
Alle slapte goedkeuring
Alle flauwte prijsreuring
Jubelvol mag wegdragen

Wat niet werkt doet dat alleen niet
Als het ergens aan is
Alles wat verspert is mis
Behalve als het helder ziet

En afstopt wat blokkeert:
Geen illusie armer, wel weer wat geleerd.

Nieuwe Toneelschuur, Haarlem.

Hello, world.

Ik, marmot maar
Dan kapot, of
Althans,
Lenteziekjes

Leef op een te vuile vloer
Van herverhitte kliekjes
Totdat het overgaat

En, voor de dag weer is herwonnen
Dat wat knaagt weer opstaat
Klauwt naar, toch nog, nieuwe dag
Zich niet laat bederven

Dweilt, en wel met verve
Wereld, goedemorgen.

Lugosi’s, Haarlem.

Fout

Tegenlichtse duinenranden
Steken tegen strijklicht af
Als ik met het heft in handen
Kijk naar hoe ik om jou gaf

Ik vind daar geen fout maar toch
– blijkt uit jouw zinloos zelfbedrog
dat vast zijn zin toch heeft –
Moet daar iets zijn misgegaan
Dat tergend aan mijn handen kleeft

Als ongeronnen bloed –
en ik kijk in de zonnegloed
die eindeloos de einder nadert –
Weet niet wat ik daarmee moet

En mag het jou niet vragen.

Nieuwe Vide, dak.

Oprecht

Haarlem huilt, niet onterecht
Omdat, daar langs haar singel
Pleit verkeerd om is beslecht
Mis eind van een oud gevecht
Stad die heeft verloren

Eens te meer leert dat alweer
– waar een zwarte wimpel droef langs
een der lange vaarten hangt
en in kerken wordt gezwegen –
Dat, in tijd van peilloos zeer
– als, massaal, men zich verenigt
en zo kleinnood toch nog lenigt
het zit mee, al zit het tegen –

Uit een onverwachter onrecht
Haarlem helend wordt herboren.

Bij de dood, van Renz Knipper, Douwe van Kooten en Ben Hannenberg.

Toch nog een sonnet

Ik snap niet waarom je weg moet
Wat in jou verplicht tot plaatpoets
Smoezen die je echt niet hoeft
Voelen, hangend, weer als stootvoets

En ik denk, terwijl ik verder treed,
Verbeten, altijd, alsmaar, weer aan jou
Gek misschien, maar ik kan weinig helpen
Dat ik zoveel van je hou

Dus zwerft hier mijn ziel
– Ja heel gek, want onverloren –
Door een tijd die niet beviel

Ja, heel vreemd, want toch geboren
– Eigen kar, dus enig wiel –
Doe mij één nieuw ochtendgloren.

Lugosi’s, Haarlem.

Om jouw zoen

Als ik, in dromend land
Plots door jouw vlam verrast
Tegen jouw waterval in
Door jou ben overklast

Voel ik mijn morgen
Verberg ik mijn zorgen
En denk ik aan jou, terwijl
Ik dat niet moet doen

Ik smeek, om jouw zoen.

Lugosi’s, Haarlem.

Vuur

Helm en hakbijl
Krachtig, stoer
Reiken niet,
Tot in de hemel

Waar dat vuur zich
Zonder pijl
Onverwacht, maar met rumoer
Over stomverbaasden giet

Rouwt een stad
Mijn stad, halfstok
Alles dat ik hier, ooit, had

Altijd weer beschermd door jullie
Dat mag dan pathetisch heten
Ik verdraag dat dom gezemel.

Lugosi’s, Haarlem.

Bij de dood, van Renz Knipper, Douwe van Kooten en Ben Hannenberg.

Huissluip

Ze zeggen dat ze gekker zijn dan
Dom gedoe van binnen
Maar ik kan, buiten wat zij zeggen
Weinig geks verzinnen

Bedenken is misschien ook wel
Wat ik het slechtste doe
Ik voer graag wat uit
Niet liever lui, maar moe

Vandaag ben ik dat al, ervan
Dus ga ik fijn naar bed toe.

Amsterdam-Haarlem.

Roemeens café

Sloop, keihard, mijn muze-middag
Smoor die in je Balkan-drein
Trekharmoniceuze pijn
Dramverkramp mijn kalme bid-dag

Ik zal niet ageren
Niet in worsteling verkeren
Niet gaan vechten tegen bierkaai
Ambieer geen ommezwaai

Maar, als jij wordt uitgezet
Zal ik blijven klappen
Juich ik van de lentepret
En ga ik lekker stappen
Eindelijk weer vrij.

Terras van Café de Roemer, Botermarkt, Haarlem.

Buitduif

Van rechtstandig klappervlucht
Blijft, erna, verplaatste lucht
Nauwelijks merkbaar over

Alle voren tussen steen
Krijgen jou vanzelf langsheen
Kaalgepikt, ontvoerd

In een laat roodgouden tover
Wil ik leven in wat scheen
Taalverstrikt, ontroerd.

Terras van Café de Roemer, Botermarkt, Haarlem.