Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Troefdroef

Zoutzeer past in alle wonden
maar heeft niet altijd gelijk
kent wel vaak een groot bereik
tot in Utrecht, soms

Oud zeer maakt de ronden
en het grijpt wat naar de keel
maar het is nog steeds niet veel
buiten Homs.

Hoosbui

Herfst, die in zijn glorie knalt
en nimmer mijn humeur vergalt
(ik leef op, als mensen hangen)
lacht om uw belangen

Telkens als ik onzin zie
denk ik “Wacht maar, eikel
valt nog wel, komt herfstheikel
telt altijd voor drie”.

Ophoping

Mijn vrienden gaan naar kampen
ik zoek ze erop uit
niet bewust, maar, blijkt
vanzelf, van binnenuit

Van buitenuit naargeestig
zou je zeggen, maar niet waar
dat is juist wat dit bereikt
maakt het leven minder zwaar.

Opgekropt

Ik zou het liefste jou
maar dat zal vast niet mogen
je kijkt me schielijk aan en
ik zie vragen in je ogen

daarop heb ik geen antwoord
want ik weet niet wat ze zijn
maar zoeken is wel altijd fijner
weer, dan pijn

Mettertijd

En tegen de tijd dat ik,
eindelijk bevrijd
niet meer op jou zal wachten
komen er, uit een donkere hoek
drie grote negers, om jou te verkrachten.

Hoppetiehop

Ik werd vooral genoemd
in niets, zo ging mij dat
altijd

De duivel met z’n pleuriszooi
won immerweer het pleit

Maar ik zal nimmer treuren
er moet alsmaar meer gebeuren

dus je doet maar wat, ik heb
geen tijd.

Stad

Ze drommen, en
de dommen doen
dat samen, als altijd

Het lijkt een hoop
maar is een troop
voor al wat het niet is

tussen plank en paardenpis
loopt de mens te koop
met waar ik graag omheenloop

kom, verlies ons niet in strijd
maar poets elkaars blazoen
samen de vermommenen

tot ieders plots verstommen.

Honderd malen

Telkens als ik wakker werd
om een ander’s waan
als ik waanzin toeliet
in mijn zegenrijk bestaan

beklijfde dat, ik lijfde wat
verloren tijden in
in beleving, onvergeving
niettemin diens deel

ja, dat zegt heel veel
zelfs verkeren valt te verleren
in, spin, de bocht gaat in
hij luidt er nooit meer uit

maar ik breng, in die ene traan
diep in het verschiet
alles mij ooit aangedaan
bij mijzelf te berd’

om mijn te korte tenen
daarom zal ik wenen.

Novum

Ik ben in dit leven zo benieuwd
dat het alsmaar de moeite blijft
je weet niet wat tot slot beklijft
dat doet er ook niet toe

Elke maandag levensmoe –
dat heb ik nooit gehad
Het mooie, voor de dood, is dit:
dat alles zich vernieuwt.

Vrijmibo

We willen brood en spelen
en het liefst niks delen
omdat alles wat we delen
altijd minder lijkt bij ons

we willen moord en kelen
vrolijk vierendelen
want alles wat we stelen
lijkt olijklijk voor ons

maar als u vraagt: “Wat wil je nou?”
dan weten wij het niet
we zijn een stuk verdriet
te klein, te zielig, grauw

en elke vrijdagavond
als de wereld te dichtbij komt
dan duwen wij die weg
en maken wij ons blauw

want dit zijn wij voor altijd trouw
(de rest van alle normen: pech)
dat ons niks echt bomt
behalve onze rust, au fond:

de tering, voor de tyfus.