Zij droomt van kleine plastic roze poppetjes
In het gelid, en kasten vol ervan, zo hoog en lang
Ze is er in de ban van, maar wat bang, je hebt haar snel op stang
Want vreest abortusbang, als onder koeien
En zo hoor ik haar ’s middags luidop loeien
Haar kamerspiegel springen met een droef doch luide pang
Haar katten dansen op haar valse zang, van vloer tot zoldergang
Ze springt er heen en weer voor, snel, met hoppetjes.
Bij hoofdstuk II van ‘Woordvolgorde’ door Joop van der Horst.