Dan maar de kou in, mijn schenen verbranden
Sprak Swanborn en brandde afschuwelijk zijn handen
Door stiekeme mistiks rook alles naar vissticks:
Smerige luchtjes zijn beter dan niks?
Met infantiel kladderwerk hoopt deze zot
Te bedotten wie klopt op de poort tot zijn krot
Wie zijn kop eraan waagt krijgt de klapveer erop
Want een rat heeft geen been voor een stevige rotschop
Joost mag het weten, of Adam een navel had
Joost heeft er geen, zo eenvoudig is dat
Joost is niet lèkker, zelfs niet voor de kat
Steeds gekker verspreidt hij zijn prut, deze sater
Gewetenloos geilt hij zijn ego naar later
En bazelt maar voort, deze kut van de kater.