Tegenlichtse duinenranden
Steken tegen strijklicht af
Als ik met het heft in handen
Kijk naar hoe ik om jou gaf
Ik vind daar geen fout maar toch
– blijkt uit jouw zinloos zelfbedrog
dat vast zijn zin toch heeft –
Moet daar iets zijn misgegaan
Dat tergend aan mijn handen kleeft
Als ongeronnen bloed –
en ik kijk in de zonnegloed
die eindeloos de einder nadert –
Weet niet wat ik daarmee moet
En mag het jou niet vragen.
Nieuwe Vide, dak.