Er kristalliseert een badhuis uit
De trillende hitte, de drukkende deken
Een koelgroene hal vol verdwenen geluid
Een stille weerkaatsing van zuiverend weken
Een breken van slepen in helende rust
Een wachtende diepte, een weg van de helling
Een sluimerend luieren, loom van de lust
De rand van de zandzee, de vloeiende kwelling
Als altijd, echter, is zien niet genoeg
En blijkt het voor ware verfrissing te vroeg
En de weg, als al eerder, te lang
– en het zinderen maakt me zo bang.