Zwetende beitelt het brein zich een beeld
Van dat wat het niet kan bevatten
Het werpt zijn projectie als net, en, verveeld
Besluit het de brand er maar half in te schatten
Ach schatten, leer lezen, te zien wat er staat
Alvorens krampachtig te zoeken naar haat
Bezondig je niet aan de aloude schaar
Want die was al te bot, en er komt veel meer haar
En wie kracht slechts herkent in vergeelde vorm
Betoont zich te krap, te rechtlijnig, te krom
Die buitelt bij bries al, wat doet dat bij storm?
Dat hakkelt en pruttelt, en denkt zijn piep grom
Prolongeert slechts door volgen de norm van de worm
Het spijt me, ik vind dat verschrikkelijk dom.
In reactie op Huibert Boon’s ‘Kwats poetica’, Nymph 2/5.