Zij sprak, dwars door de stomverveling
Die haar woord over ons goot
‘Wie schrijft ontflippen de gedachten’
Als een pijl die door mij heenschoot
In de rij voor de bedeling
Waar de outcasts snikkend wachten
Sta ik eenzaam, doch tevreden
Nu ik weet wat mij passeert
En in de openbare regen, wachtend op het traag vervoer
Verherrangschik ik mijn verleden
Eerder ligt dan op de loer
’t Ontfreaken van een zeer verkeerd
Want afgeleerd voor leeuwengooien
Van mijn diepste kaakgeknars
Maar liever dan mij grijs te tooien
Giet ik mij geheel in hars
En kom er nooit meer uit.