Als ik, in dromend land
Plots door jouw vlam verrast
Tegen jouw waterval in
Door jou ben overklast
Voel ik mijn morgen
Verberg ik mijn zorgen
En denk ik aan jou, terwijl
Ik dat niet moet doen
Ik smeek, om jouw zoen.
Lugosi’s, Haarlem.
Als ik, in dromend land
Plots door jouw vlam verrast
Tegen jouw waterval in
Door jou ben overklast
Voel ik mijn morgen
Verberg ik mijn zorgen
En denk ik aan jou, terwijl
Ik dat niet moet doen
Ik smeek, om jouw zoen.
Lugosi’s, Haarlem.
Ze zeggen dat ze gekker zijn dan
Dom gedoe van binnen
Maar ik kan, buiten wat zij zeggen
Weinig geks verzinnen
Bedenken is misschien ook wel
Wat ik het slechtste doe
Ik voer graag wat uit
Niet liever lui, maar moe
Vandaag ben ik dat al, ervan
Dus ga ik fijn naar bed toe.
Amsterdam-Haarlem.
Sloop, keihard, mijn muze-middag
Smoor die in je Balkan-drein
Trekharmoniceuze pijn
Dramverkramp mijn kalme bid-dag
Ik zal niet ageren
Niet in worsteling verkeren
Niet gaan vechten tegen bierkaai
Ambieer geen ommezwaai
Maar, als jij wordt uitgezet
Zal ik blijven klappen
Juich ik van de lentepret
En ga ik lekker stappen
Eindelijk weer vrij.
Terras van Café de Roemer, Botermarkt, Haarlem.
Als, in twintig verzen
Hemelsblauw zich kan ontvouwen
Moet dat toch ook korter kunnen
Zou ik hier niet hoeven rouwen
Om een breder wereldbeeld
Waar de toorn der Perzen
Sluimert in Sumerisch slinks
Herbewapent zich het links
Dat star volhardt in onvertrouwen
Uit gebrek niet langer steelt
Maar maar zelf verzint
Analoog het voorbeeld
Slecht betoogde spookteelt
Weven dat geen garen spint.
Terras van Café de Roemer, Botermarkt, Haarlem.
Van rechtstandig klappervlucht
Blijft, erna, verplaatste lucht
Nauwelijks merkbaar over
Alle voren tussen steen
Krijgen jou vanzelf langsheen
Kaalgepikt, ontvoerd
In een laat roodgouden tover
Wil ik leven in wat scheen
Taalverstrikt, ontroerd.
Terras van Café de Roemer, Botermarkt, Haarlem.
Gouden randen glanzen hangend
Om een stille middag heen
In een tijdloos beeld gestold
Werk ik door mijn grenzen heen
In mijn tred mijn leven prangend
Eeuwig naar balans verlangend
Dwars door veins en valsheid heen
Wordt met mij niet meer gesold
Val ik rollend door mijn tijd heen
Met mijn hoed de wereld vangend.
‘WS O’Brian & Sons’, Tempeliersstraat, Haarlem.
Als de wind in de maat
Van de toevalsmuziek
Meehuilt, over de lege fabriek
Weet ik ineens weer hoe dat gaat
Kale takken zwaaien hard
Door de lege regenlucht
De voorbije levensklucht
Trekt traag door mijn hart
Eens zal die pijn
Die nooit meer voorbijgaat, die nooit meer verdwijnt
Zelfs niet meer de mijne zijn
Ooit zal wat ik hier, nu, voel
Dat wat in grimmige stilte kwijnt
Niet meer zijn wat ik bedoel
Dat maakt niet uit,
jij snapt het toch niet.
Ik ga dit nog veel vaker zeggen
Zeg het wellicht nooit genoeg
Maar vandaag moet ik het zeggen
Omdat iemand daarom vroeg
Omdat iemand zich vergiste
In de wereld van altijd
Iemand had niet goed begrepen
Hoe dat werkt, voorzichtigheid
Daarvan kwam dus haat en nijd
Die leidt onzin in
Raad eens wie zich hier verbeidt
Ik weet wat ik hiermee win
Niets, en dat maakt uit, meid:
Leve de Koningin!
Want de pest is daarnaast, en dat vind ik mijn slechtste eigenschap, ik word dus bloedgeil van krengen als Margarita de Bourbon de Parme. Mijn meest recente ex was ook zo’n loeder. Sit down and suck it hard, bitch. Tra-la-la.
Op jouw bolle ogen
Projecteer ik mijn bereidheid
– heb je niet van terug –
Op jouw bolle buik
Schrijf ik mijn meewarigheid
– kun je niet mee uit de voeten –
Voor jouw bolle kop
Hangt een plaat waar opstaat
– niets meer aan te doen –
Vogelpestig kutkapoen
Ik ga jou vergassen.
Officia 2, De Klencke 4, Amsterdam.
Tragisch is nooit de figuur
Maar zijn situatie
Wie zich met de mens omringt
Ondergaat inflatie
Van idee, geloof, hoop, liefde
En tevredenheid
En wie dat beseft wacht erger
Er komt nooit een beter tijd
Zeg mij voor wie ik zou kiezen
Aan de grafrand, van de kuil
De nobelprijs die erin ligt
Of wie niets meer kon verliezen?
Ik zeg u: geen van beide.
Naar aanleiding van weerzinwekkend gesprek met Denzler en van Driel, een dag eerder, in de nieuwe Toneelschuur, Haarlem.