Applaus doet geen dender
want dat doet de trein
Dónderen doet het
moet het, fijn
dat er claque is, je zult
maar zonder zijn
sta je moederziel roepend
alleen in woestijn.
Applaus doet geen dender
want dat doet de trein
Dónderen doet het
moet het, fijn
dat er claque is, je zult
maar zonder zijn
sta je moederziel roepend
alleen in woestijn.
Ik hoor de sneeuw
smelten, drup, drup, drup
Ik zie een kerstmuts
busdeurschuiven
Ik ben geen bergleeuw
naar binnen dus, hup
Naar meer gepruts
en fuiven
De dagen zijn duister
maar donker nog niet
de kerstmis is ver
en er stapelt verdriet
Maar niemand is alleen
de naderende kerstster
zal verzachten, met z’n luister
Toch. Kerstmutsen? Nog geen.
Tegen, minstens, tien geboden in
verzet ik zin
omdat het kan, het is een plan
dat vanmiddag pas rijpte
Nu ben ik, omdat ik kan
rustig hier
in de goudgloed van bier
vier ik mijn leipte.
Wat je niet overhoudt
is er te over
daar, in de verte, valt sneeuw
warm omrande witte tover
op een plaatjesstad, koud
maar sfeervol en geborgen
een feest van diep gemis
jaag maar kogels door die kerk
onder dit verdekkend zwerk
kan ik mij wel worgen:
help, wat haat ik kerstmis.
Boeken, gevaarlijk
want soms zo een schat
dat als je die kwijtraakt
iets wegraakt, en dat
kan jaren ontwrichten
en nooit meer herstellen
maar de vergezichten
eruit blijven tellen.
Je zult maar zo kaal zijn
als ik nog nooit was
en in Nijmegen wonen
waar ik wel heel vaak
het plaveisel teisterde
en te onpas plaatspleisterde
Dan ben je blij met een krachtige raak
van het zwartgroen dat zich nog heel sterk zal betonen
Let maar op, ras
zijn ze terug en is heel veel weer fijn.
Gooi eens een vijversteen
maak je eens kwaad
doe eens wat prediken
maar zonder haat
durf je eens vet
met de boel te bemoeien
in plaats van net
niet voor goeds op te groeien
Galg en rad,
zijn weg, ik weet
maar op mijn pad
nog altijd die keet
van teveel hormonen
te weinig brein
beter meer brijn
voor de pleinpesterklonen
niet uit een vliegtuig erin
maar op boten
kunnen ze hier niet de boel meer verkloten
heeft zin.
Er kruipt traag eindejaarsdrift
in het dingendoen, dit jaar
Maar minder dan tevoren zit ik
met mijn handen in geen haar
Het is de botte onminkift
die harder zorgen baart
en ook de kromme kriebelprik
in Sinterklaas z’n baard.
De policor, de toon
de schande en de hoon
teveel te nauw verbonden
Wat bereiken dan bereikt
ongelijk en ongeijkt
slaat steeds te diepe wonden
Dan maar het kanaal in
zwemmen hoeft toch al niet meer
laat de kat de smeer
het gaat om de zin.
Je wilt het eenvoudig?
Mag je niet bij mij.
Zuur simplisme ben ik
veel te lang voorbij, al
zal ik zwenken moeten
doe ik dat vooruit
met op mijn affuit
rollend, lieve groeten
altijd is het bal
telkens winterfik
ik blijf even blij
met mijn vrije ik.