Zomaar zand,
Omperkt door palmen
Patserkarren
Parelvissers
Gouden regen op de wissers
Buiterij en oliewalmen
Sterven met de folder in je hand.
Zomaar zand,
Omperkt door palmen
Patserkarren
Parelvissers
Gouden regen op de wissers
Buiterij en oliewalmen
Sterven met de folder in je hand.
Waant hier de zin der leegte
En gij zult bewoner zijn
Van meer dan zo maar nog een wijk
Een kans tot vluchten van de schijn van aanspraak en gezelligheid
In sprakeloze stilte
In warmte en tevredenheid
Temidden van de kilte
In wat echt is en volkomen.
Nicht Stammheim.
Waanzinnige weidsheid verfrommelt mijn wezen
En doet mij verhemeld door Schalkwijk sjezen
De smaak van ontsnapping versgeil op de tong
Barst ik los in een supermelodische song
En knal ik op een paaltje.
Verdomd, ik weet, ze gaan nog steeds
Ter preek en catechismus
De ogen wijd geopend
Maar zo blind als onze huismus
En als ik denk aan wat ze doen, daar
Met die mooie woorden
Dan denk ik, ongewild, maar toch
Door hen komt al dat moorden
Door deze grauwe christenkliek
En zo is dat al eeuwen
Maar liever dan toch mee te doen
Gooi ik me voor de leeuwen
En blijf ik heidenziek.
Ik denk, ik doe van bel
Dat past zo bij die luiden
Edoch, een snierverwrongen zwel
Van hier tot slot in Muiden
Versnijdt Heer Chielie’s hart en ziel
En slaat er kruisen in
Gezwam spoort uit de nek mij aan
Gedender tegen zin
Ach, groot, alziend en machtig Heer
Bespaar mij zulk een nijd
En nagel deze adel
Aan haar goedgelovigheid.
TA
TA
TATATA
Speeltoneel priangel!
Rangtingtangel
Spritskarveel
Zonk in zwomp
Langzwangel!
Daar zweeft de zwarte kauw
Vanaf de grijze transen
Doorheen het najaarsblauw
Dat voor mijn ogen lijkt te dansen
Gevleugeld doodsheraut
Een zwarte wintermare
Van kaal en bladloos hout
Van witte velden zonder aren
Daar duikt de witte meeuw
Vanuit de grauwe nevel
Vooruit de voorjaarssneeuw
Fluwelen heler van mijn wrevel
Ontteugeld levensbeeld
Een vuilwit lentestreven
Naar graan en druiventeelt
Naar lange beukomzoomde dreven
Helaas, het leven duurt niet lang.
Doodmoe staar ik de wereld in
De dag staart doods terug
Ein Realismus ohne Sinn
Een springvloed zonder brug
Maar dichterbij zijn mij de wolken
Meer dan werkelijkheid
Hun die traag de dag bevolken
Hoort een andere tijd.
Wanneer de deur opzijgeduwd
Vaalgrijze wind erdoorgestuwd
Wanneer de boze dromen
Ooit tot wasdom zouden komen
Zou ik verstijven
Liggen blijven
Wachten tot de wind weer was geluwd
Te bang voor kijken.
Niets is alles
Flats is vaal
Draperieëen
Rond het staal
De buuv verbergt de leegte
Van haar sprankelende fantasie
Ze hangt er dik fluweel omheen
De domp van burgermansregie
Verstikkend warm en stil
En likkend lekt pastel naar binnen
Dit is wat de buurvrouw wil
Ik hoef ze niet
Zo’n mufheid
Alles niets
(voor Tjeerd, misschien)