Ga naar de inhoud

Chielie's gedichten Berichten

Spiegelen!

Er kristalliseert een badhuis uit
De trillende hitte, de drukkende deken
Een koelgroene hal vol verdwenen geluid
Een stille weerkaatsing van zuiverend weken

Een breken van slepen in helende rust
Een wachtende diepte, een weg van de helling
Een sluimerend luieren, loom van de lust
De rand van de zandzee, de vloeiende kwelling

Als altijd, echter, is zien niet genoeg
En blijkt het voor ware verfrissing te vroeg
En de weg, als al eerder, te lang
– en het zinderen maakt me zo bang.

Van circus en leeuwen

Er hangt een cirkel van papier
Smetteloos wit in een rand van vlammen
Wie van de oh zo talentvollen hier
Durft er zijn harses doorheen te rammen?

Liever de wonden van vuur op het lijf
In de helende balsem van roem, erachter
Dan doods, en door de vrieskou stijf
Te boek staan als een zelfverkrachter

Leren te vliegen, maar zonder te vallen
Cirkelend zweven in hoogste balans
Dat valt niet mee, dat valt te verknallen
Maar wie niet probeert, die krijgt ook geen kans

En die zal dan dat knagen nog voelen, let op.

Bij Berg.

Z

Het kussen van des duivels oor
Dàt schept mij groot genoegen
Ik houd mij dat voortdurend voor:
’t Is nùtteloos te zwoegen

En ik verveel me nietsdoend nooit
Totdat er iemand belt
Of tot ik, uitgeteld, ga werken
Louter om het geld.

Snijzicht

Ik heb een mes
Ik ken een varken
Dat het lemmet niet verdient

Ik maak mij sterk
Dat het straks pruilend
Om de wrede wereld grient

Het zal een varken blijven.

Vervolg op Vraathaat‘, naar aanleiding van opmerkingen in de Intreebijbel.

Kap de ketenen!

Willen wij wieken dan, groots en meeslepend
Hakken wij hard door het hekwerk heen
Willen wij weten dat wij het weefden,
Schraagden en stutten, stram deden staan

Vuren wij voortaan het vergezicht aan
Het laaiende licht, langswaar we nooit leefden
De breedheid van blik en de boudheid van been:
Met stevige stappen, nimmer meer dwepend

Met enkel het nuchtere, kleingeestig schuchtere
Enkel gevoelsgericht grijze gezever
Leven wij meer met het weidse doorluchtere

Maar, met de wens tot synthese als gever
Van tijdloze reikwijdte, niet het beruchtere
Averechts afzetten, leger en schever.

Idem als Uitzicht‘.

Waas

Er rammelt een gierende giek door de regen
Gras zwelt grenzeloos, ruist allerwegen
Grinnikend vloeit mij de rimpelvaars voor
Door de doem van het slaphangend doek
Hinnikend hinkt er een ploegpaard vandoor
Met de komst van het groen raakt zelfs het grijs zoek

In Friesland raakt alles teloor.

Who the hell is Burema?

Noomen!

Kluistert Luif & kraak Verkuyl
Onzet mij uit het klooster
Er groeit mij een gruwelijke taaltekenbuil
Ik wil niet meer bloot op een gloeiend heet rooster.

Uitzicht

In roze omhulsels, zwarte maskers ademend
Wenden zich houterig schimmen
Steels door het donker solide vocht
Strevend naar treden om hoger te klimmen
Hoger te klimmen, hóger klimmen.

Dwàrs door een zompige wolkenlaag
Afstompend domper, standvaste scheiding
Ruimtefnuikend zelfbedrog
Reik mij een masker, een pak en ik klim.

In college van Wim v.d. Berg.

De Romantiek als dood van de NL letterkunde: concentratie op een niet-bestaande zijnswijze, fnuikende zìenswijze, dus.

Jo, ho, hó!

Ik haak af bij dit breiwerk van tijd en besteding
Op zoek naar een grotere hooivork
Geen mooier geluid dan het kraken van paden
Bij nimmer verwachte betreding

Geen fijnere sprong dan van hak op tak
Met een wonderlijk uitzicht ertussen
Geen mussen maar gieren het liefst voor ogen
Een lekkere brand, die moet je niet blussen

De fik in met rust en berusting!
Behoedzaam behoudend bereikt men te weinig
Goed, wel verfopkataklopt men zich licht
Maar er valt niet te varen bij stramme bekusting

Een vorm van religie

Klankenbig brengt varkensleren
Matricide kofferleer
En om der wille van ’t speren
Likt ’t zwijn z’n kandeleer
– van katten is geen sprake.

Fonologie, Klooster.