Je kunt veel zeggen, van mijn stad
En ik heb het er zelf weleens mee gehad
Maar de zon schijnt nergens zoals hier
zo waterig, doorheen mijn bier
en nergens is die wind zo nooit weg
nergens, nee, niet die wind, zeg
mijn stad is geen stad van mistral
maar wel van minstreel, rat en val
het huilt er ’s winters, in de stegen
kom je louter honden tegen
in de lente kijken wij
wie het overleefde
prijken wij weer op terrasjes
schelden wij op al die gastjes
die wij vroeger waren
toen je soms nog beefde
maar dat gaat vanzelf voorbij
mijn stad gaat nooit voorbij
tenzij ze onderloopt
ik ken in de hele stad geen mens
dat daarop hoopt
dat zou ik ook niet logisch vinden
contra-productief
mijn stad, Haarlem, is voor vrinden
ik heb haar diep lief.