Ik ben het gras dat
groener is, met
paasei dan, daarin
ik zwem als groter
koener vis het
ruimer sop door, vin
fier geheven, en als boter
langs het valser plat
Het is nimmer mijn beton
dat wapent wat, vast, vrijer kon
en nu tweewegs verzilt:
‘k heb zoiets nooit gewild.