Zachtjes rammelen holsters, het stof
Schudt zich dwarrelend van de laarzen
Vanuit de corral loeien klaaglijk de vaarzen
De stekende zon schijnt oneigenlijk dof
Aan het eind van de straat doemt de vijand op
Zijn handen gemaakt op gemak op de kolven
Begeert hij het goud dat ik hier heb gedolven
De hebzucht straalt van zijn verfoeilijke kop
Dreigend daalt ijzige stilte neer
Het rood voor mijn ogen wordt langzaamaan zwart
De straten zijn leeg men vertoont zich niet meer
Het zweet drupt terwijl mijn gelaat zich verhardt –
De spanning is voelbaar, en dan val ik neer
En schiet, ongeraakt, in mijn val door zijn hart.
Sorma, bedrijfsgebouw PTT-EKP Westergracht.