Ga naar de inhoud

Categorie: Uncategorized

Duitsgeil

Ik ben het gras dat
groener is, met
paasei dan, daarin

ik zwem als groter
koener vis het
ruimer sop door, vin

fier geheven, en als boter
langs het valser plat

Het is nimmer mijn beton
dat wapent wat, vast, vrijer kon

en nu tweewegs verzilt:
‘k heb zoiets nooit gewild.

Diktaat

Ik zal mij achter de oren krassen
met potlood, opdat ik onthoud
nog liever dan papier, mijn kop
omdat die zo van bossen houdt

en zelf ook vaak van hout is, gni
Dat komt van stout, en rood

Ik pak mijn klop in plastic tassen
Liever dan de strakke haatstrop
Maar da’s nog geen reden, wie
dat denkt gaat vroeger dood.

Rommelhout

Omdat er niks mee loos leek werd
(vanzelf, zo gaan die dingen)
een donkerder gemoed gezocht
een bronzer stem, om mee te zingen

in de bospriëlen van
de oude rommelhout

werd niet meer gedanst, er was
geen reden, het was winterkoud

maar over stille paden, en
opeens, rondom de vijver

die verborgen lag, erachter,
klonk de kelen roep van wachter

die alleen bleef, bij zijn tocht
van stilte naar geluk

niemand lette echt op, maar
waar rommelhout woekerde groeide het
ontregeld – in netheid en orde,
daar ging het stuk.

I-grec

Ik zou jou graag eens Grieks (diep)
uit pure woede leren
dat er iets tegenstrijdigs zit
in je ten goede keren

dat harden in de hooglandwind
beter is, voor elk nieuw kind
dat niet dom wil wachten
op het ongelovig schreeuwen

de eigen krijs die komen gaat
als, vanuit de middelcirkel
uit een ander vat getrapt wordt
tegenstand hard uitgekapt wordt

ook als die niet is, en nachten
zich niet met tevreden geeuwen
maar met ijsel vullen, haat
is geen scheef iets. (sliep)

Dankmaargeendank (sonnet voor de onzin)

als ik een zandkorrel oppak, vandaag
sjouw ik mij morgen een breuk
onder een draagduin verborgen
steunend
traag naar omlaag – niet leuk

ik ben geen sysyphusist, en ik wil
zo’n helling maar ene keer neer
ik wil trouwens liever op, dan weer
en ik zoek zelf wel uit, wat ik til

blijf maar in je zandbak
vroeg of laat gaat die vervelen
zei iemand ooit, die de waarheid sprak

ik ga fijn mijn buit verdelen
ik heb in noppes een wereld op zak
de rest kan mij geen moer meer schelen

want doet niet, terzake.

Krasse krasse krasse

Ik ben de Nederlander
Elke keer als ik verander
sta ik stomverbaasd

En als dat gebeurt
De kleurplaat weer wat ingekleurd
wordt, kalk ik kwade grijze lijntjes
– nimmerblij, met kliedergeintjes

Buiten, in het bos
wacht bedaard de potloodventer
tussen zondaglijk geslenter
op wat komen gaat

Ik ben toch wel weer de klos
Wij zijn te klein voor grijs
Het is net een verre reis
Och, het paast en sinterklaast

Kleurplaten, wie maakt me los?

Taxistandplaats Haarlem NS.

Worgel

Ik ben de Nederlander
Elke keer als ik verander
sta ik stomverbaasd
Zie ik dat gebeuren
zal ik erover zeuren
ben ik nog niet uitgeraasd

En als ik dat wel ben
er niets meer aan kan doen
kraai ik van de hoogste toren
dat het altijd zo moet horen
vroeger, dat was toen
dat is niet van mij, maar hen

En op mijn orgel speel ik
wel Wilhelmus, in de kerk
Ik geloof er niks van, maar
het hoort erbij, is waar
Onder het oranje zwerk
veel ik, koen, mijn haast

hee

Hoor ik daar een blauwbilgorgel?

Vliegles

Waar ik leeg als vilt ben
Wit in middaglicht
Ben ik geen gezicht,
Gezwollen, wild en
Ongericht

Te snel, het leven als
een kogel
Vogel, vederlicht
Willoos projectiel

Willoos projectiel?

Even, als
het sticht.

Terras van Café De Roemer, Haarlem.

Wanhoopweg

Niets, behalve onthouden
Behalve nog steeds doen wat moet
Er ligt geen zilver, geen gouden
Verdienste verborgen in bloed

Er is, sowieso, geen verhulling
Het is zo klaar als een klont
Dromen gaan nooit in vervulling
Cirkels worden nooit rond

Niet vandaag, niet morgen
Het is voor altijd voorbij
Toch zal ik blijven, en beklijven
Blij, met mij erbij.

Terras van Café De Roemer, Haarlem.