Want we zijn de waakhonden
we waken over alles
bij wat lijkt, krijsen wij
“Hei, agentsje, knal ‘s?!”
Lijken wij verbonden
maar moeten niet gek kijken
als, de opwinding voorbij
we zelf op lijsten prijken.
Want we zijn de waakhonden
we waken over alles
bij wat lijkt, krijsen wij
“Hei, agentsje, knal ‘s?!”
Lijken wij verbonden
maar moeten niet gek kijken
als, de opwinding voorbij
we zelf op lijsten prijken.
Ik ben een oude man in het
ondiepst, van mijn gedachten
met enige weemoedigheid
dat wel, en ook met klachten
maar klagen zal ik niet
want er is nog verschiet
en ik ben heel tevreden
met wat was maar is vergleden
ze noemen me “Meneer”
ik moet u zeggen, dat doet deugd
vrouwen schatten me te jong
ik weet niet of dat reden is voor vreugd
maar klagen zal ik niet
genieten wel, van elke
teug, waarvan dan ook
van schoonheid van verwelken
ik drink uit alle kelken
ik wil proeven, ook verzet
aan mijn lijf geen droevigheid
leve het leven, en de dood ook.
Desolate dingen
je gaat ernaar verlangen
als je om je heen
de mensen zich weer ziet verhangen
Ik heb dat op zich zelf niet
maar ben wel graag alleen
het liefst in drukte, ik geniet
als ik mijn ziel kan horen zingen,
middenin de massa
maar dan op 3-hoog voor.
Tegen de tijd dat
alles verglijdt
was dit allang verdwenen
En over de heuvel
kraai ik pret
bij neming, van benen
Ik duid mij niet euvel
zo is dat maar net
(vroeger was dat anders)
Achter mij gesneuvel
(meestal medelanders)
ik ben ook bereid
maar kies het anderpad.
Als ik nou niet snel gebeld word
gaat het allemaal voorbij
dat is trouwens ook niet erg, want
het wordt zonder mij ook mei
altijd weer, na maart.
Ik zit er zelf verbaasd van
wat er op mijn plankje ligt
letters om iets moois te schrijven
(wel te kort voor een gedicht)
maar het legt vandaag niet aan
al is ‘kunstje’ prachtig:
ik leg dus maar ‘kut’
(wel voor vierentachtig).
en als, in allerlei geleuter
dingen zich verzamelen
dan aarzel ik slechts zelden, onderweg
naar Hamelen
en eenmaal daar zal ik, in eenvoud
rusten op wat lauwert
intussen, echter, ergens bij Ljouwert
sterft mijn zelfbehoud
Zeg, zal ik nog, kleuter?
En als in deze aflaattijd
ons kostje is gekocht
en wild verorberd, heeft de nijd
alweer gevonden wat ze zocht.
Winterstof
tot nadenken, sneeuwt naar benee
Heel de wereld ontevree
en de toekomst maar zinloos wenken
Mens, tel je zegeningen
durf naar de sterren te kijken
wat jij ook doet, ze prijken
altijd, mooier dan andere
winterdingen.
The arms of Orion.
Wat mensen doen
dat zouden ze moeten laten
En wat ze stiekem haten
dat zouden ze moeten doen
Ik kan wel gaan blaten
over wat en hoe, vandaag en toen –
maar liever vul ik gaten
en geef ik jou een zoen.