Het leven is een krentebol
Met grote harde stenen vol.
Voor Lurf.
Het leven is een krentebol
Met grote harde stenen vol.
Voor Lurf.
Sterf, liefste, ik heb
Nooit gelogen, ik
Kronkel gebogen, ik
Kleef in je web
Dus beweeg ik zo min
Als mij mogelijk is
Lijk een halfdode vis
In een ververvuild Zwin
Jij, niet de spin
Maar zijn gemalin
Boos, omdat ik niet beweeg
Geloof, ik leef, omdat ik zweeg.
Aan Yvonne.
Kleine grijze haartjes om een grote kale plek
Botte overtuiging, vanuit vaalgele stierenek
Gekleed in grove kreukels, en niet van deze bol
Tjokt Tjark ons arme hoofd met al zijn theorieën vol.
Aangaande Kruiger.
Hangt mist in mijn grofkop
Dan leef ik voor lagen
Van onderbewustzijn
En laat ik verdagen
Wat werkelijk is,
Belangrijk en echt
Door de hardere realiteit
Die ik, als het heldert, zo grondig bevecht
Wreed en pervers, van agressie vervuld
De wil tot vernaggelen nauwelijks verhuld
Beschuim ik uw straten, mij nauwelijks bewust
Van mijn wonden, waaruit uw veroordeling pust.
Paren kille ogen verrekijken onbewogen
Staren naar het slagerswerk, roodgereten vlees
Haat beheerst de trekken van de doodgeschoten wees
Krampachtig naar de trekker klauwend, stervend, zinloos pogen
Stof verkeert tot stof, God heeft ons belogen
Oog om oog, tand om tand, omdat de tranen nooit meer drogen.
Naar aanleiding van verse BBC-beelden.
Waar in zomerzon stoffige zang schraapt
Broze snaren breken naast een ingestorte brug
Bola’s hard op hardboard ratelen, ochtend in frituurzon slaapt
Daar vervloog mijn ziel zoëven, net een versverstorven kuch.
Want Jacq zou op vakantie naar Avignon (ging niet, bleek).
Breng Mw. S. een paarsgele rolfluit
Een masker van Mickey en ovenwanten
Zet haar, de armen gespreid, in de kranten
Blaas haar de kant van de olifant uit.
Aangaande Elisabeth Schmitz, Haarlems burgervrouw.
Bespaar mij het oubollig ons kent ons van Rotterdammers
De Maas in met de hoogbouw, zet het mes in ’t vliegertouw
Van deze opgelaten grijze steenklomp, eeuwig in de verbouw
Verdrink ze in lauw bier, die bende brallerige rammers
Vooral als ik vakantie vier, dan zit ik er maar mee
Nog erger dan de Fransen zelf, Saksisch oervolk, hard en ruw
Altijd eerste in mijn rij, bedreven in geduw
De Nederlandse versie der Club Méditerranée
En net als het tinnef der smerigste Britten
Volkomen verziekt en ontdaan van een brein
En denk nu niet eens dat ik hier zit te vitten
Ik hou het nog netjes, want zo moet dat zijn
Al is om aldus op je gal te gaan zitten
Voorwaar niet plezierig, het hoort meer bij mijn.
Bork.
Alternatieven voor ‘het hoort meer bij mijn’: ‘de geest groeit door pijn’, ‘verschil moet er zijn’, ‘qua Magere Hein’, ‘en niet mijn terrein’, ”t is tijd voor de trein’, ‘als blazend Florijn’, ”k heb trek in dolfijn’.
Piet, een iets dikbuikig schrijver
Brallend vrindlijk varken
Overspoelt ons vol van ijver
Met zijn vlot maar saaie harken
Kom toch jongen, laat ons lezen
Wat je nu weer hebt bedacht
Maar draag niet voor, het doet ons vrezen
Dat je meer van ons verwacht
– en dat is dan teveel.
Bork.
Naar aanleiding van voordracht Piet van der Weijden op Helios-poëzie-avond.
Ik eet gehakt en kijk in stekend blauwe ogen
Ik zwijg en lach en schrijf, en doe de dingen die niet mogen
Ik droom verboden dromen en word al te snel betrapt
Ik ben een wrak, te lusteloos, ik heb mezelf vergrapt
Bork.
Over Jacq, naar aanleiding van gesprek met Laura, waarvan akte en waarvoor dank.