Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Te deum laudamus

Die God, die zon over jou gooit
Die doet dat ook met water
Steeds meer azijn ook erin, bovendien
Die God, die is niet bang voor later

Later, als de klokken voor jou niet meer luiden
Zelfs niet meer op zondag, met de vogeltjes,
Dan zijn de druppels kogeltjes,
De mensenzoon verpatst zijn huiden

Later is nog langer dan vanmorgen
Morgen nog weer korter
Toch is volgend jaar ver weg

Het wrakhout wordt nog niet geborgen
Sprak aldus niet Herman Gorter?
Waanzin, vriend, dat is het, zeg.

Te deum laudeo

Jezus was een mietje, enkel mietjes zijn zo aardig
Want lijden om je medemens
Dat is geen overwogen wens
Dat is de mens onwaardig

De mens steekt alles in de hens
Hij doet dat zeer slagvaardig
En Jezus was een mens, want baardig
Tot de haren op zijn pens

En ik vind dat de mens, inherent aan zijn geschiedenis
Het allerslechtste is dat onze fijne, ruwe aarde
Bij leven en bij onwelzijn ooit overkomen is

Scherp nu dus uw zwaarden
Doodt de mens maar spaart de vis
Van die hippie is het enkel jammer dat ze hem nou juist niet spaarden.

ΣKHNH

Gooi hier meer zon op, dan
Bijna compleet, zonder middenpad slechter;
Fontein maakt dat beter, meer ruimte wat echter
Wat, heb je het licht niet gezien dan?

Wat zegt? Is niet meer, is ver weg, is naar Pluto?
Minder druk ’s kalmer, maar minder saai
Schuifelt toch verder, van drum en van draai
Dan, misschien, voel ik mij nog wel dito

In kaalgemaaid land spreekt van sneeuwwitte toppen
De dalai, die guru die nergensom leeft
De hoek geeft een bekertje yoghurt, het kleeft
En in Lisse daar gaan ze massaal naar de knoppen

Dus daar dan, man, is de zon.

Grieks voor ’toneel’, over de binnentuin van de Oude Manhuis Poort, onder andere.

Photographica

Hij bewoog zich
Zelf zei hij: ‘Ik beweeg zelf’
En toch werd hij bewogen

Onbewogen zat hij in zijn rolstoel
Leek het, maar met natte ogen
Keek hij naar zijn vrouw
Die door zijn lenzen werd verbogen

Dank aan Jan Luif.

Cofion o Gymru

Ben mijn vrij gaan vieren
Met een lange gitarist
Mijn beurs brult door zijn leren kieren:
‘Kap! hij is een alcoholist!’
Mijn lever echter lalt intussen:
‘Ach. Dat ben je zelf toch ook’
En zelf ben ik niet meer te blussen –
Blijf toch nog proberen ook.

‘Groeten uit Wales’.

Duel

Zachtjes rammelen holsters, het stof
Schudt zich dwarrelend van de laarzen
Vanuit de corral loeien klaaglijk de vaarzen
De stekende zon schijnt oneigenlijk dof

Aan het eind van de straat doemt de vijand op
Zijn handen gemaakt op gemak op de kolven
Begeert hij het goud dat ik hier heb gedolven
De hebzucht straalt van zijn verfoeilijke kop

Dreigend daalt ijzige stilte neer
Het rood voor mijn ogen wordt langzaamaan zwart
De straten zijn leeg men vertoont zich niet meer

Het zweet drupt terwijl mijn gelaat zich verhardt –
De spanning is voelbaar, en dan val ik neer
En schiet, ongeraakt, in mijn val door zijn hart.

Sorma, bedrijfsgebouw PTT-EKP Westergracht.

Eet meer vis

Kreeft, in de wolken
Stoom ik mijn honger
Waarheen? Weg of terug?
Breek uw brein, niet uw rug.

Oorlogsmonument Dreef en Dr. Schaepmanstraat.

Puntige sukkel op snaarinstrument (7) [Binnekade]. Sla die duif daarboven (8) [Chielie].

Pacificationis polarisitis

Spuit de stoepsnol van de straat
Doodt het buitenshuis gespuis
Luistert naar de spraakse Pruis
Haat verraders van de staat

Controleer uw stad, ook thuis
Zeg meteen waar het op staat
Opdat het goed het kwaad verslaat
Hangt, vertrapt, vermoordt de luis

Hel behoort aan wie niet horen
God staat pal aan onze zijde
Laat u uw gevoel niet storen

Kijk ik in de spiegel van het heden en verleden
En ik zie, er is geen moer veranderd
Ondanks al wat is vergleden.

Bus 7.

Tok Heremidgin

Hoe klein mijn brein na afloop van de wolkomloop ook is,
Ik weet hoe vis eruit ziet, en ik weet: ‘het ruikt naar vis…’
Stromend lazert water trampolinespringend mis
Naar het woud van lissen, landt het fris
En luidvol in zijn koele poel, het is
‘Een vieze vissenmoordenaar’, lach ik, vanuit mijn nis
Maar na de filmkroe klopt de kater aan, da’s dus geen kattepis
Hij slist en sjpreekt: ‘Gallo, goemorge gaaifs, gom namefs Beatris’
Woeharg woeharg woeharrug (fac.)

OMHP.

Vidi lumen

Licht valt traag op rode rozen
Wind speelt wakkerzacht, erover
Oerkracht hoedt de bloem, zo pover
Kleur vermurwt het brein der bozen

Voel ik mij een vuile rover
Onder ’t plukken en ’t lozen,
Sleep ik later weer op rozen
Onder treinen, zand erover

Maar buigen zich de bollebozen
Ernstig over eng getover:
Ziet uzelf dan als leprozen

Ritselt naast u fluks het lover
Beuk dan bovenop de brozen:
Wees voor kreten nimmer dover.

OMHP, Het Paleis.