Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Wijsheidswaan

En als nu onze Multatuli
Zegt: ‘Mijn God, wat zijn ze dom’
Denk dan niet: ‘Daar lach ik om’
Hij heeft het over jullie

Hij spreekt niet over hen, maar ons
Hij scheldt op jou en mij
Terecht, want recht doen staat niet vrij
Hij kreeg van ons als baas de bons

Ons volk is net zo stom geweest
Als elk dat volken heeft geknecht:
Een wreed, zichzelf bedriegend beest

En wilt u iets veranderen
Beschuldig dan uzelf, want echt:
Het ligt nooit slechts aan anderen.

Bij herlezing van Max Havelaar.

Maalderij

Muziek is een mistig ideaal
Dat streelt en zonder weerga teistert
Diep verwondt en dan weer pleistert
Zengend vuur, perfecte graal

Toren vol van eenzaamheid
Beelden van intens geluk
Muziek bouwt op, maar maakt ook stuk
Wreed, maar ook vol tederheid

En grillig springt de schone muze
Om emotie, naar de keel
Van macho’s, nitwits en confuzen

Laat mij dan die muze dienen
Vol van passie, sterk van klank
Van jubelen tot zielig grienen.

Lex hominis

Ik ben een halfgod, mijn adem brengt
Vuur en pracht bij zonsondergang
De wind is vol van mijn wondere zang
Mijn regen valt helend op velden verzengd

Ik ben een monster, mijn zieke brein zoekt
Naar dood en destructie in nieuwe gradaties
Mijn wreedheid waart rond in mijn fortificaties
Ik heb met mijzelf ook de wereld vervloekt

Ik ben een burger, een keurige knaap
Die de middenweg leeft tussen liefde en wreedheid
Die uitersten slechts bezoekt in zijn slaap

Ik ben een mens, een gevaarlijke weegschaal
Een kakelend lachen om eeuwige tweestrijd
Een nar, voor altijd aan de schandpaal.

Bij Bill Flanagan’s interview met Gordon Sumner in ‘Written in my soul’, Luitingh, Utrecht, 1988.

Streek

Witte streep steelt blauwe lucht
Vliegend tuig dat op zijn vlucht
Uit spansel rooft van wie er kijkt
De romantiek, gevoel verrijkt
De ziel van wie de hemel schouwt
En er zijn luchtkasteel in bouwt
En zo is diefstal geven:
Dat zijn streken van het leven.

Een dag om te sterven

Goedemorgen gooit met gouden stralen naar de tegeltjes
Vogels zoeken branievol naar weggeworpen brood
In de tuin, die vlamt van al haar geel, en paars, en rood
Goedemorgen leest hier beter dan vantussen regeltjes

Geen regeltjes, het werkendenken is voorlopig dood
Net zoals de winter met zijn koude sneeuw en pegeltjes
De wolken plakken op de lucht als kleine witte zegeltjes
Op ansichtkaarten, wormen graven door een groene zood

Hoog en laag lijkt heel de wereld zalig equilibrium
Maar ja, als ik de wereld was, vandaag de dag
Met al die aanslag, zat ik aan de valium

Dat zit ik toch, maar dat komt meer
Omdat ik weet dat wij gaan sterven
Te vroeg, en me dat ook realiseer.

Huub’s, Zwitserlandstraat 82, Haarlem.

Knor

Je hebt een mooie naam, dat wel
Maar eigenlijk zo treurig
‘Born a swan’ – that’s: born to die
Dat maakt het leven niet rooskleurig

Tijd te gaan

Ik voel mij nu een reiger
Wachtend langs de sloot
Op een kikker om te vangen
In mijn eigen bloedig avondrood

Maar ik, ik ben de kikker
In de mond der maatschappij
Nu nog eenzaam op het hekje
Straks stopt hier de bus voor mij

Dan komt de bus voorbij en voert mij
Terug naar de beschaving
Naar de regelmaat, de straffe hap
Van stadse rolverdwazing

Even nog kan ik hier talmen
Ver van alle narigheid
Halfweg tussen droom en daad
Verloren in mijn eigen tijd.

Op de Haarlemmerdijk en in Huub’s.

Tuut

Mot jij een sering in je smoel?
Mot jij hier nog levend vandaan?
Mot je nu niet meer zeuren
Om geld en de trap af
Want anders dan ga je eraan,
Als je begrijpt wat ik bedoel.

Of het leven van de Artel-chauffeur.

Hij

Moeder is een loeder
Wel twee meter in de breedte
Als ze niks te doen heeft vreet ze
Veel te veel van al dat voeder

Pappie is een spriet met bril
Knettergek van vlinders
Hij spaart zodat zijn kinders
Gaan studeren omdat hij dat wil

Zijn zusje is een potje vol
Met lippenstift en grote memmen
Leipe Lientje, horendol

Zelf is hij een gouwe vent
Die 2x in de week gaat zwemmen
Vrouwen? Vangt hij bij de vleet

Ter retirade der Toneelschuur, Smedestraat, Haarlem.

Te deum laudamus

Die God, die zon over jou gooit
Die doet dat ook met water
Steeds meer azijn ook erin, bovendien
Die God, die is niet bang voor later

Later, als de klokken voor jou niet meer luiden
Zelfs niet meer op zondag, met de vogeltjes,
Dan zijn de druppels kogeltjes,
De mensenzoon verpatst zijn huiden

Later is nog langer dan vanmorgen
Morgen nog weer korter
Toch is volgend jaar ver weg

Het wrakhout wordt nog niet geborgen
Sprak aldus niet Herman Gorter?
Waanzin, vriend, dat is het, zeg.