Spinnen spurten negenbenig over mijn verstijfde lijf
Ik doe dit niet uit eigen wil, het is geen prettig tijdverdrijf
Ik lig hier en ik haat ze, is het hun harigheid?
Nou, já, maar ook de kaken waarmee al dat eng mij bijt
Ik beid mijn tijd en wacht tot ik krioelend ben vermoord
En tot ik, ingesponnen, na maanden weer word aangeboord
En joelend opgevreten – ik zal dat niet vergeten
Als ik nog vergeten kán, en dán zal ik ze laten zweten.
Tijdens Tjark’s Taalbeheersing.