Er huilt een ongeziene vijand in
De wind slijpt en schuurt schors
Van de bomen, die groots en fors
Ruisend buigen, omhoogpriemen in
De hemel, vol grijsgrauwe wolken
Vloeiend krullende verdwijningen
Onafzienbaar, golvende deiningen
Onaanraakbaar, schoner vertolken
Van diepe emotie heb ik nog niet
Nimmer nog gehoord of gezien, en
Nooit ’n mooier, oneindiger lied
Laat mij deze muze eeuwig dienen
Die droom, die niemand ooit ziet
Natuur die niemand kan verdienen