Ga naar de inhoud

Maand: februari 1990

Kus me!

Pa kan overweg met padden
Veertig samen in een emmer
Fraai gedrag der kikkertemmer
Alsof padden inspraak hadden

Niets ervan, ze mogen springen
Kwaken en kapot op borden
’s Avonds overreden worden
En zo meer van dat soort dingen

Wees vooral geen kikker
Naast de mens is er de ooievaar
Kinderkruiend kikkerbikker

Ai, wat is het leven naar
Reigers worden alsmaar dikker
En een prins, pad, jij? Nou, ho maar.

Schalkwijk-Amsterdam.

Kielze maais!

Lamijslaapnu, sloopniehuisnie
Loopnielangsdieplanknielanger
Vreetvanduifdievoernieopnie
Rot nu op, spreekt muiszevanger
Anders platkop achter kooi

Jou of het klooster

Ik zing in jouw tuin een lullig liedje
Onder het balkon
Jij gooit op de regenton
Want mij gemist, een potmargrietje

Ik volhard in mijn ballade
Luidop klinkt mijn hese stem
Jij denkt ‘Arg. Vernaggel hem’
En smijt, over de balustrade

Al je huisraad op mij af
En daarna emmers water
Dat is voor mijn moed jouw straf

De natte darmen van de kater
Klinken echter door, ach toe, sta paf
En maak van mij geen kale pater

Amsterdam.

VT wonen

Dit is een gebied waar haasjes over springen,
Je mag schieten, schreeuwen, zingen
In dit veld zijn veertien wieten
Opgefokt, benevens bieten

Verderop in ’t bos, daar vliegen beestjes binnen
Van die grote, groene, pinnen
Vleugellam na fluks bespuiten
In ’t kasteel, ik zal ze stuiten

Boven in de hall grimast mijn harnas op nu neer
Naast de speren en de zwaarden
En de waaier, groot, van pauweveer

Toch heb ik nog last, ik wil hier maar niet aarden
De vrouwen zijn te grof, meneer
En alle mannen hebben baarden.

Onder Klooster’s Fonologie, Morfologie en Spelling.

Potstorm!

Het regent en het waait te hard
Het valt enorme pegels
En tussen deze regels
Voelt mijn weidsheid zich benard

Ergens in de heuvels, ver
Rolt van de hoogste helling
Als onkruid op bestelling
Een kleine niet vergaande ster

Maar ik zit weer eens in de trein
Terwijl de zon komt gloren
En de wind blaast, ’t is weer fijn

Angst voorlopig ongeboren
Dein ik zachtjes met de drein
En voel mij uitverkoren.

Amsterdam-Haarlem, windkracht 9.

Want lanterfant.

Heb ik ooit zo goed in de zon gezeten?
De wereld praalt, bijna te vlug
Ergens een enkel passerende kuch
De winter van gister lijkt bijna vergeten

Voor mij vliegt de eerste mug
Vers uit de mottenballen
Vroeg in de middag al flink aan het lallen
Help! De geldnood keert weer terug

God heeft ons verboden wat intussen toch gebeurt
Maar God is hier, helaas, zowat vergeten
God is van zijn stoel gepleurd, doch daarom niet getreurd

‘Helaas’ alleen voor wat vandaag nog rest van gans de keten
Al veel te lang is met de vrijheid langs de deur geleurd;
En christenen zijn bijna net zo erg als interpreten.

Over op het standbeeld van Edje in de Common Room.

Van water en zwemmen

Ik kijk naar dit visje dat stilletjes zwemt,
Mij mopperend uit de ooghoek opneemt,
Dit visje dat mij ietwat nederig stemt
Want het heeft gelijk: ik ben maar vreemd

En terwijl dit visje geïrriteerd
Met zijn staartje het water tot kolkens toe slaat
Voel ik mij eigenlijk zeer vereerd
Dat iets kleins als dit visje mij überhaupt haat

Want het zou mij toch net zo goed kunnen negeren
Net zoals ik nu de Tröckener Kecks
Die de Leeuw die mij dwars door de box wil regeren

Ik haat mijn verlangen naar jou, blonde heks
Die brand die mij innerlijk blijft verteren
Mijzelf en dit visje, dit beest Bio-tex.

Tijdens Schermer’s ‘Syntaxis en Semantiek’.

Toch

Soms, als ik mijn koffie drink
En eventjes je zachte hand
Me aanraakt, denk ik: snarenbroeder,
Steek je haar nu eens in brand!
Doe iets raars, dit is te link
Vermaak mij, wees mijn zielehoeder

Soms, als ik jouw liefde voel
Zit ik hier stil te sterven
Als je voelt wat ik bedoel
Dan valt mijn hart aan stille scherven
Dan verzuip ik in mijn rouw
Om ons, Mijn God, ik houd van jou.

Tijdens Schermer’s ‘Syntaxis en Semantiek’.

Entrance, entertainment, exit.

Exorbitante plantengroei
Kruipt tegen het raam omhoog
Aan de wolken te zien blijft het niet lang meer droog
De moesson komt, tijd voor bloei

De maan blinkt waaiend aan de hemel
Trillend houdt hij zijn positie
Gloort hij over mijn ambitie
(een verhaal van naald en kemel)

Hier zal ik, gekoesterd in hout en beton
Jong geworden zijn
Weidsheid rust waar wijsheid begon

Maar ten bate van de opwaartse lijn
Verlaat ik als vlinder mijn toffe cocon
Mijn Schalkwijk, het moet maar eens over zijn.

’s Morgens in de vroegte na ‘Dead Poets Society’ in de Brinkmann – wat een film.

Tijsterbant

Met een hoed verzet men bergen
Handig bij het kaarten
Vindt men op het pad wat dwergen
Geeft men snel de pijp aan Maarten

Klimt men hoedvoorzien naar boven
Moet men harder vallen
Gooit men koffie onderboven
Moet men flink gaan shampoorallen.

Is wat stuk is echt te veel
Nou, dan doet men weinig
Zit men stuk als een kameel
Staat het hoedje errug geinig

Is de zij ter tafel leuk
Neem uw hoed af, dat is goed
Ligt u nu al in een deuk
Laat dan kijken naar uw bloed

Wordt u van het dragen moe
Pleur de hoed dan op een graspol
Moest u nu allang naar huis toe
Drink dan nog wat alcohol.

Dit gaat niet alleen over Mattijs van den Hoed, ingenieur, woonachtig ter Klapheklaan 10, 2111 XS, Aerdenhout, het is ook in zijn opdracht geschreven (rond de, door hem aangeleverde, onderstreepte woorden), en dient door hem zelf te worden voorgedragen.