Ik zing in jouw tuin een lullig liedje
Onder het balkon
Jij gooit op de regenton
Want mij gemist, een potmargrietje
Ik volhard in mijn ballade
Luidop klinkt mijn hese stem
Jij denkt ‘Arg. Vernaggel hem’
En smijt, over de balustrade
Al je huisraad op mij af
En daarna emmers water
Dat is voor mijn moed jouw straf
De natte darmen van de kater
Klinken echter door, ach toe, sta paf
En maak van mij geen kale pater
Amsterdam.