Ga naar de inhoud

Maand: oktober 1989

Pril geluk

Zijn buurman overleed, en deed dat gisterenavond
De buurvrouw had dat niet verwacht, ze vindt het maar kwaadaardig
Want morgen was hij jarig, dat ontwijkt hij hiermee vaardig
Nu blijft haar taart oneetbaar staan tot na de vastenavond

Verdomme, fluistert zij aan ’t graf, ik haat je, brand voor eeuwig
En hinnikend van ’t lachen werpt zij aarde op zijn kist
Met een zonnebril verbergt zij dat wat iedereen al wist:
Dat het hinniken geen huilen is, onkuis en ook onweeuwig

En iedereen spreekt schande van haar, achterlangs haar rug
Maar zij trekt zich daar niets van aan, en viert al dagen feest
En naar wie haar misprijzend aankijkt, kijkt zij zo terug

En hij kan niet bepalen hoe hun huwelijk is geweest
Maar het lijkt hem dat hij minder van zijn buren weet dan vliegensvlug
Het beeld zich in hem schetste bij het pasvervlogen huwelijksfeest.

Kopieerkreng

Vanmiddag vermoord ik haar
Hang ik haar op aan haar nuffige neus
Een haak door haar vleugels
En steek ik met poken haar ogen eruit
Scheur ik haar aars met een boomstam uit
Keel haar met staaldraad en splijt haar met zwaarden, heus
Hedenvanmiddag vermoord ik haar.

Zeg Von,

Als jij voelt wat ik voel dat wij samen voelen
Dan scheuren wij langzaam ons hart uit elkaar
Als dromen bedrog zijn is alles onwaar
Maar ik voel dat jouw ogen hetzelfde bedoelen

Ik zie je pijn om mijn afstand tot jou
En ik wil ze verkleinen, maar kan dat nog niet
Nou, en dat heet dan dus liefdesverdriet
Dat is vreugde en pijn omdat ik van je hou

En jawel, er is meer dan geld in het leven
En wat telt vind je niet in de lucht maar je hand
Maar ik had je veel liever mezelf gegeven

En zo sta ik brandweerloos binnen in brand:
Hoe geef ik twee wat ik één maar mag geven?
Ik voel me een dubbeltje op z’n kant.

Van ogen en tanden

Het barst van de belazerij
Massaal neemt men zich bij de neus
In leven en in maatschappij

En lijkt er voor het kwaad geen keus
Dan zelfmoord, wees niet al te blij
Het kwaad verplaatst zich slechts, en heus

De schaduw is er door het licht
Dat houdt elkaar in evenwicht

Doch wees hierover niet te droef
De keus blijft altijd voor u daar
Slechts zonder held is er geen boef

En goed is fijn, maar kwaad is naar
Het leven stelt ons op de proef
Het eist balans, dus vechten maar.

Onmacht

Twee grijze muizen schuiven
Zonder kater onder plastic door:
Volièrezand, en tortelduivevoer
Een spin rot stervend naar zijn moer
Maar waarom klapt de val niet dicht? Fantástic hoor:
Twee kleine muizen gnuiven.

Landloop strekt tot aanbeveling

Je hangt een laken om je kop, en hop! Je bent een spook
Door klapperpang is heel de wereld bang van jou, revolverheld
Met bezemsteel en stoelen wordt de zolder eigen vliegveld
Met stiften en een kladblok ben je Rembrandt, en Picasso ook

Zij is een prinses, ze zal heur haar naar buiten werpen
Voor een prins zo onweerstaanbaar als jijzelf, hoe anders kan ze?
Als alleen de regen komt sta jij daar juichend in te dansen
Blij met de ontberingen, omdat die je gevoelens scherpen

Ho, maar wees voorzichtig, want je dagen zijn geteld
Van krijs tot hopelijk een zucht, tevreden voorbestemd
Na een leven van hard werken wordt herstel dan afgebeld

En wie blijft dromen eindigt in zijn allergoorste hemd
In de goot, althans, da’s meestal zo, verloren, zonder geld
Maar gelukkig, omdat rijkdom de ontwikkeling maar stremt.

’s Ochtends heel vroeg.

Lofdicht op klootlozen

Nou, goed, dus je denkt dat je bent, en wel hierom
Dat binnen je harses signaaltjes verpulsen
Grijze brij maar blijft convulsen
Daarom, denk jij, ben ik dus, maar da’s dom

Vader Kerstmis is al jaren vastgevroren aan je poolkap
Sinterklaas beveelt er zwarten, onder schimmeltrippeltrap
Ruud Lubbers is al jaren jouw minister-president
En jij bent braaf getrouwd, met een vrouw die je niet kent

En jij probeert mij katten in je rotzak te verkopen
Lukt dat niet direct, dan gaan ze zwemmen leren
Zo is alles valse schijn, van je knoken tot je knopen
God heeft jou gemaakt, mijn vriend, en deed dat zonder kleren.

Ik wil naar Bapetikosweti!

Ik wil naar Bapetikosweti!
Een thuisland voor Chielies, dat lijkt me nou fijn
Ik heb zelden zo krachtig gelachen
Als toen Pieter-Dirk Uys het irrationele
Aan ’t lullen van Pik, dus het tamelijk vele
Met varkensoogjes, vanonder plaggen
En hitlersnor duidde, hohelp dat was gein
Hè? Nee, ik verzin het niet, zo héét-ie!

Rein

In zacht, verhelderend middaglicht
Flits ik, tweehoog, met de wind in mijn oren
Door luchten die zelfs nihilisten bekoren
Ik zweer dat ik zwaar voor hun schoonheid zwicht

Maar ik kan niet aan stalen staketsels voorbijgaan
Die binden de blik en doorsteken het uitzicht
Van hier, in de zon, tot daar, waar het weerlicht
Zachtjes zakt uit mijn ooghoek een traan

Maar mijn rede wil zulk een gezwijmel beteugelen
Industrie is iets nuttigs
Niet meer gaan dromen en helderblauw vleugelen

Nooit meer verloren gaan, bodemloos bammen
Hippies zijn iets truttigs
Maar bedrog is er moeielijk uit te rammen.

Wat leeft?

Wie weet wat Willem werkelijk wil?
Zacht schimmelend ligt kefir stil
Terwijl ik welf van goede wil –
Ik kan er niet meer tegen:
Niet te vreten in de regen.