Vergiste hij zich toen hij sprak: ‘het is over’?
Wat brak er, in stilte van binnen verborgen
En wie wilde hij zo genadeloos worgen?
Zijn klauwende hand stak de lucht in, zo pover
Zo schamel de opstand, metaalmoe de borgen
Zijn ziel in de ban van een ijzige tover
Bezeten, belust op revanche, nimmer dover
Voor raad en repressie, zo bang voor de morgen
Die vriesstille mist en ontberingen brengt
De onschuld voorgoed als verleden verdwenen
Het doodsangstig leven met uren verlengd
Muren van staaldraad die wreder dan stenen
Omheinen wat rücksichtlos wordt verzengd
Zien hem hangen, doorzeefd, en zijn onschuld bewenen.