De merel en de duif die samen
(ieder op een eigen uiteind
van het zwartgeblakerd dak)
(ieder in de eigen taal
maar op hetzelfde vlak)
alle vreugd uitkramen die
de lente met zich brengt
die na het voorjaarssterven
(hier neergeslagen op het rood
van boerenzakdoek, ademgroennood)
alle leven, ook voor vogels,
weer verlengt –
die merel en die duif
bekronen stil mijn dag
bezongen in hun koer en kwetter
als op de mona lisa
krult (alleen, zonder tetter)
mijn ongeziene grimlach
niet langer raadselachtig.