Taltijd hep die dukdalf fierkant pal gesaan, meneertje;
En maar rammenal diebote, en nog hartookoor, niemooimeer –
Al de allege vernaggelem, en dandapokkeweer:
Dahoutmiebezig, dasmevaarna, dabbenik: nieuwsgierig heertje.
– Ach, laat ik eens fijn gaan zwem-men.