Ga naar de inhoud

Chielie's gedichten Berichten

Balkonblik

Het is lente zolang nog
de wind door het huis huilt
als je de ramen openzet

Het is lente zolang nog
het wasrek uitpuilt
planten hunkeren naar verzet

en ik nog taai groen slijm ophoest
het voelt alsof het hoort
het is alsof het moest

Het is pas zomer als
we zuchten van de hitte
en, vlekken in de hals,
op alles en elkander vitten

als die gast-met-mijter
met het cruisen in de kop
alweer inslaat, pakjessmijter

Kijk! Der buren kuitenbijter
(tegen rede mordicus,
nonhond excellenticus)
schrokt z’n eigen stront op.

Scheelt.

De meeuwen op de daken hier
die krijsen van het onplezier
zich ergeren aan alles wat wij doen

(behalve dan de vuilniszakken
die wij naast containers kwakken
waar ze flink de bek inprakken)

zijn een kwestie van fatsoen
want beschermde diersoort
die mogen niet vermoord

zo heeft mijn stad, hier aan de zee
altijd al eigen waanidee
over hoe het hoort.

gebeden, onverhoord
ze helpen niet, maar wel geluid
met punkrock jaag je ze eruit.

D-doei, ga lekker vliegen.

Lentezon

Nu het nog mag
(Dat het nog kan zeg
Groot is nog steeds niet echt
onze pech

Was-ie ooit wel, nooit vergeten
dat is wat ons hecht
dat wij leren en dus weten
onder onze prachtvlag

Zelfs rechts mag zeggen
wat het hier denkt
al die jaren al)

Elke vier jaar is het bal
Dat wij heden dansen
Burgers, grijp uw kansen
in ons vrolijk tranendal

durf met durf, sta op, sta pal
voor waarnaar uw ziel u wenkt
laat uw lood niet leggen

U mag alles, bent de leeuw,
meen ik onsarcastisch.
open dus het raam en schreeuw:
“het is hier fantastisch”!

Mijn stemming

deimos, daemon popularis
koning, keizer en vicaris
een dag lang weer allemaal gelijk

voel, de bries hier, met een doel
steekt weer op, meer warm dan koel
de zon schijnt in ons koninkrijk.

In kolonne

weg met ons, wij deugen niet
samen zijn wij stuk verdriet
kijken wij niet verder dan
de kortheid van de neus

lever dit land dan maar uit
aan de zwarten, geef ze de buit
van hun brallende hart, kan
louter falen, heus

de grote lijn is traag en dom
alles komt vanzelf weerom
en niemand die het ziet
ons denken is te log

komen doen ze toch
je bedaart ze niet
de baren, van de kolk
ga toch stemmen, volk!

Klokhuispijn

De paria’s die roken
zouden meer respect
verdienen dan ze krijgen

nu, ze kleumen bij orkaan
ervan niet eens ontdaan
in donker, onder windhaan

dat waarnaar wij neigen
is verre van perfect
geen licht, maar wond, ontstoken.

Drift

Ik kijk weer naar de stille swoesj
het eind is weer begonnen
Ik gleed net van de trap, zo is
het bloed nog niet geronnen

of de pijn slaat alweer toe
ik ben het leven moe
maar kan niet rusten tot ik
nog meer, en nog verder

doe.

Vanzelf.

Als Haarlem Haarlem was
dan zou ik haar geloven
maar alles is gelogen
in dit rondje bij de plas.

Mijn fijne stad bij de zee
is zichzelf, zelfs als niemand
dat ziet. En altijd perst iemand
haar weer in een lied.

Maar daar past ze niet in, dus
dat drijft vanzelf, op de brede
rivier traag de stad uit.

Ze doet vanzelf toekomst
ze lacht om het heden
Kalm in haar trage sliepuit.

Ze is ijskoud maar knus
heeft vanzelf haar bekomst
maar ze klaagt niet, ze doet

het ermee.

Herfstpret

Het is mij een groot feest
als men zich gaat verhangen
ik lees het in de blaadjes

(die vullen trouwens gaatjes)
Wind, en regen, hebben andere belangen
dan de treurnis die er is geweest

Het ruimt zo lekker op. Snirf.

Biosloop

Ik ben zieker dan gister
maar niet in mijn hoofd
ik heb veel te lang in
jouw onzin geloofd

dus dat doe ik niet meer, en
je zoekt het maar uit
in je veilige bubbel
van eigen geluid

je blijft een betwister
en daar dan heel bang in
voor echte meneren
je hebt het verbruid.