En wie er dan zijn koffer
Op stationsperrons laat staan
En in de foute trein gaat zitten
Die komt reddeloos verloren op het eenzaam werkspoor aan
Dient verward, met doodsverachting
Over ’t hek, met scheurverwachting
Van de kleding en het ik
Bij de bus terecht te komen
En daarin verhit te stomen
Om het eigen kafferdom
Die was nimmer ooit zo stom
En gaat dus maar zitten kniezen
In de dan toch goede trein
Zonder paspoort nog terwijl men
Uren thuis had moeten zijn,
Al laat hij uiterlijk niets blijken
Aan zijn vrienden en gelijken
Zijn humeur is heel de week
Straf naar de kloten, hoewel bleek
Dat zijn koffer inhoudsvol nog is gevonden
Naar ’t loket ‘gevonden voorwerpen’ gezonden
En aldaar voor slechts een riks
Te halen is, bevalt hem niks.