Ja, dat kun je vinden
Maar dat mag ik ook
Tegen dit verblinden
Schraagt zich breed mijn woedekook
Dat kan mij niks schelen
Ik heb mij te velen
Dat is erger, ook.
Dak, van Nieuwe Vide.
Ja, dat kun je vinden
Maar dat mag ik ook
Tegen dit verblinden
Schraagt zich breed mijn woedekook
Dat kan mij niks schelen
Ik heb mij te velen
Dat is erger, ook.
Dak, van Nieuwe Vide.
In tegendraadse onpatronen
Reis ik door uw tijd
Stomtoevallig rijdt de trein mij
Door het land waarin wij wonen
Mocht ik tegen bomen praten
Wees dan niet verbaasd
Van papieren tragerblaten
Raak ik wat verdwaasd
En dit land, dat doet dat steeds
Elke vondst treft hier
Kluitmuur kastriet kutpraat, reeds
En onfijn formulier
Kzou mij bijna Baghdad wensen.
Bij de bevrijding, van Baghdad.
Waar wolken zich blijven verkolken in
Hoogvlied, vertolken zich ijl de terzinen in hooglied
En zweeft daar vanzelf de verspeel op voorbij
Waar ik in gouden geflikker van vlammen
De koppigheid in mij door voel drammen
Weet ik dat ik jou, niet meer, voel in mij
Zo voelt dat, de schater langszij
Klinkt als ‘uit’ en ‘over’.
Proeflokaal ‘In den Uiver’, Riviervischmarkt, Haarlem.
Dit kan, wat ik hier, met jou
Niet heb gehad niet raken
Tegen wat jij mij niet meldt
Kan ik niet in stelling raken
Waar ik, ongeprovoceerd
In zwijgse vrede blijf
Sla ik mij, verkeerd benaderd
Alles van het lijf
Totdat het wederkeert
Ik heb dat vandaag geleerd
Wat ik al jaren wist
Brood beklijft niet, maar
Het gist.
Nieuwe Toneelschuur, Haarlem.
Voornemens verbeteren
Goed of niet zal blijken
Maar slagvaardig prijken
Houvast hier, en harmonie
Terwijl, in kleurvervormde lagen
Alle slapte goedkeuring
Alle flauwte prijsreuring
Jubelvol mag wegdragen
Wat niet werkt doet dat alleen niet
Als het ergens aan is
Alles wat verspert is mis
Behalve als het helder ziet
En afstopt wat blokkeert:
Geen illusie armer, wel weer wat geleerd.
Nieuwe Toneelschuur, Haarlem.
Ik, marmot maar
Dan kapot, of
Althans,
Lenteziekjes
Leef op een te vuile vloer
Van herverhitte kliekjes
Totdat het overgaat
En, voor de dag weer is herwonnen
Dat wat knaagt weer opstaat
Klauwt naar, toch nog, nieuwe dag
Zich niet laat bederven
Dweilt, en wel met verve
Wereld, goedemorgen.
Lugosi’s, Haarlem.
Tegenlichtse duinenranden
Steken tegen strijklicht af
Als ik met het heft in handen
Kijk naar hoe ik om jou gaf
Ik vind daar geen fout maar toch
– blijkt uit jouw zinloos zelfbedrog
dat vast zijn zin toch heeft –
Moet daar iets zijn misgegaan
Dat tergend aan mijn handen kleeft
Als ongeronnen bloed –
en ik kijk in de zonnegloed
die eindeloos de einder nadert –
Weet niet wat ik daarmee moet
En mag het jou niet vragen.
Nieuwe Vide, dak.
Haarlem huilt, niet onterecht
Omdat, daar langs haar singel
Pleit verkeerd om is beslecht
Mis eind van een oud gevecht
Stad die heeft verloren
Eens te meer leert dat alweer
– waar een zwarte wimpel droef langs
een der lange vaarten hangt
en in kerken wordt gezwegen –
Dat, in tijd van peilloos zeer
– als, massaal, men zich verenigt
en zo kleinnood toch nog lenigt
het zit mee, al zit het tegen –
Uit een onverwachter onrecht
Haarlem helend wordt herboren.
Bij de dood, van Renz Knipper, Douwe van Kooten en Ben Hannenberg.
Ik snap niet waarom je weg moet
Wat in jou verplicht tot plaatpoets
Smoezen die je echt niet hoeft
Voelen, hangend, weer als stootvoets
En ik denk, terwijl ik verder treed,
Verbeten, altijd, alsmaar, weer aan jou
Gek misschien, maar ik kan weinig helpen
Dat ik zoveel van je hou
Dus zwerft hier mijn ziel
– Ja heel gek, want onverloren –
Door een tijd die niet beviel
Ja, heel vreemd, want toch geboren
– Eigen kar, dus enig wiel –
Doe mij één nieuw ochtendgloren.
Lugosi’s, Haarlem.
Als ik, in dromend land
Plots door jouw vlam verrast
Tegen jouw waterval in
Door jou ben overklast
Voel ik mijn morgen
Verberg ik mijn zorgen
En denk ik aan jou, terwijl
Ik dat niet moet doen
Ik smeek, om jouw zoen.
Lugosi’s, Haarlem.