Ga naar de inhoud

Categorie: Uncategorized

Vlinderwolk

ik voel vlinders vliegen door wat
over is van jou
ontrouw en onveiligheid
winterkou en geiligheid

niets van wat hier, elke dag
ondanks alles toch niet mag
is er echt, of van belang
maakt mij recht, of krom, of bang

leidt mij af van fladder –
ik voel vlinders vliegen
ik kan daar wel over liegen
maar dat heeft geen zin:

die lege steeg, die
zonder min
doodloopt op een mortelmuur
daar vliegen vlinders in

mìjn vlinders, ze verbranden niet
in alverzengend vuur
ze vliegen niet te pletter
vrezen niet voor vogelkwetter

maar ze fladderen daar doelloos
wolk in weemoed werkeloos
zomaar om zich heen

ik voel vlinders vliegen daar
ik alleen, alleen.

Wapenkroon

De muziek is net naar huis
Je hoort het gaan zodra
je komt
Je wrijft door je haar
Grijpt daar waar daar
er totaal niet ombomt
Wetend hoe het omkomt
ben je, dus, weer thuis.

Wapen van Bakenes.

OK Vooruit

Omdat je mij in staat stelt
Niets daarbovenop telt
En, wat ik dan doe
Maar beter wat kan worden
Ga ik mij nu gauw
Een nieuw zwaard omgorden
Sprakeloos van jou.

Wapen van Bakenes.

Rite

Hier gaat niets ontwaken meer
Likt de kat de kandeleer
Maar omwille van de smeer
Word ik toch maar wakker:
Water, God, en akker.

Wapen van Bakenes.

Goal.

Dans, dans, dans vooral
in het licht van je maan

Maar niet met mij, niet hierbij
ik houd niet zo van dansen

Voel je vrij, doe vooral
wat langsrolt in je baan

Ik zal, zoals dat heet
kijken naar je staartkomeet

en met, wellicht, een traan
letten op mijn eigen kansen:

spits, vanaf de transen.

n.a.v. Mail van Bayla Moon, die vroeg naar mijn doel (een beter spits te zijn, door mijn kansen te benutten).

Zonfuif

De merel en de duif die samen
(ieder op een eigen uiteind
van het zwartgeblakerd dak)
(ieder in de eigen taal
maar op hetzelfde vlak)
alle vreugd uitkramen die
de lente met zich brengt

die na het voorjaarssterven
(hier neergeslagen op het rood
van boerenzakdoek, ademgroennood)
alle leven, ook voor vogels,
weer verlengt –

die merel en die duif
bekronen stil mijn dag
bezongen in hun koer en kwetter

als op de mona lisa
krult (alleen, zonder tetter)
mijn ongeziene grimlach

niet langer raadselachtig.

De loeiende mol

Tevreden verzeild in een eind aan
waantrouwen

sla ik mijzelf met wat gin in de
touwen

giet ik mijn lekgok vol grok
tot ik tonictol

dan – is daar plots nog
de loeiende mol

die mijn trots op de mensheid
verstelt.

Spartaans?

En dat met die soldaten?
Het is toch godgeklaagd, dat wij
gister groot nog brulden
dat van kindsoldaten onze tenen
zwaar verkeerdom krulden

terwijl wij wel de eigen tiener
fijn de slag injagen
en dan verdiende zuipzucht
en zo hier en daar een matpartij
ineens niet meer verdragen

Waren wij zelf niet ladderlam
Om minder, vaak niet eens een schram?

alsof de Taliban
(verdomd, dat klopt nog ook)
niet zuipen, niet hoereren
en Allah altijd eren

sodemieter op – het liefst nog naar de Grieken:
kloteklappers om te slaan, bij het ochtendkrieken

Boter op je, boter op je
boter op je klotekop.

Tonight we dine in hell: het land van CDA.

Trinitrotoluenig

De paaspest die mijn palen plaagt
heeft ook de post bedonderd
Zo zit ik hier nu, in de kou
– de warmte uitgezonderd

Ik, vernaggeld door de klacht
van overleefd verwende knechten
wacht onmachtig lang op mij

(mogelijk tot diep in mei)

om de zure muur te slechten

TNT hoort boem te doen, niet pakjes te bezorgen.