Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Niets rijmt met Parnassia

de sneuïgheid van honden
de smeuïgheid van pindakaas
het vuur van onze zonden
de gurigheid van sinterklaas

de tijd likt alle wonden
maar heelt ze nooit, helaas
wij zeggen dan van wel
dat houdt ons uit de hel

en als het ons te goed gaat
wacht onheil om de hoek
die waarheid ligt op straat, staat
in het grote boek

zo zijn wij verbonden
in ons vals relaas
dat is wat ons holland maakt
hollend naar de paashaas

Hier, op Parnassia
kijk ik van de kust
over ’t wrede water uit
dat stelt mij gerust.

Aan zee, niet van de gekke.

Floerskreet

Dingen die je níet zegt
“Ruik eens aan mijn reet?”
Dingen die je níet zegt
“Gadver man, je stinkt naar zweet”

Je zegt het niet, dus je zegt
“Ik ga mij eens fijn verkleden”
Je zegt het niet, dus je zegt
“Hier, een handdoek, douche beneden”

Dingen die je níet zegt
“Houd je fokking bek, mongool”
Dingen die je níet zegt
“Kruip, terug in je pusriool”

Je zegt het niet, dus je zegt
“Nou dat vind ik niet, meneer”
Je zegt het niet, dus je zegt
“Daar kom ik niet nog een keer”

Dingen die je níet zegt
“Sterf, gesjochte pleurisjood”
Dingen die je níet zegt
“Alle moslims moeten dood”

Je zegt het niet, dus je zegt
“Enkel Israël is slecht”
Je zegt het niet, dus je zegt
“De islam zoekt het gevecht”

Duisenberg en Wilders.

Bosvlucht

Op de stenen markt groeit stil
en groen, een grote boom
Doet-ie anders nooit, te kil
nu staat-ie onder stroom

Licht-ie, pril, de kerstman bij
die, vadsig maar verpakt
door de stuifsneeuw stampt, op weg
naar waar de sfeer erinhakt

Thuis vind ik alles prachtig, zeg.

Terras van Café De Roemer, Haarlem.

Heb ik al (krijg nou tiete)

Mijn lach is honend, heden
bij het huilen van een kind
Ik weet dat u dat niks vindt
Dat is wat ons bindt

Maar het heeft een reden
die mij niet verblindt
Ik ben heel tevreden
dus wacht mij de strop

Ik heb, naar nog blijken zal
de kanker in m’n kop.

Terras van Café De Roemer, Haarlem.

Bij een derde belastingteruggaaf en onverwacht zakelijk succes.

Fiedelrijm

ik schrijf een klein motetje
en ik fluit dat, om de hoek

het blijft een binnenpretje
buiten ook, is het zoek

piepklein melodietje
voor een grietje:

fluitgeheim

Duitsgeil

Ik ben het gras dat
groener is, met
paasei dan, daarin

ik zwem als groter
koener vis het
ruimer sop door, vin

fier geheven, en als boter
langs het valser plat

Het is nimmer mijn beton
dat wapent wat, vast, vrijer kon

en nu tweewegs verzilt:
‘k heb zoiets nooit gewild.

Diktaat

Ik zal mij achter de oren krassen
met potlood, opdat ik onthoud
nog liever dan papier, mijn kop
omdat die zo van bossen houdt

en zelf ook vaak van hout is, gni
Dat komt van stout, en rood

Ik pak mijn klop in plastic tassen
Liever dan de strakke haatstrop
Maar da’s nog geen reden, wie
dat denkt gaat vroeger dood.

I-grec

Ik zou jou graag eens Grieks (diep)
uit pure woede leren
dat er iets tegenstrijdigs zit
in je ten goede keren

dat harden in de hooglandwind
beter is, voor elk nieuw kind
dat niet dom wil wachten
op het ongelovig schreeuwen

de eigen krijs die komen gaat
als, vanuit de middelcirkel
uit een ander vat getrapt wordt
tegenstand hard uitgekapt wordt

ook als die niet is, en nachten
zich niet met tevreden geeuwen
maar met ijsel vullen, haat
is geen scheef iets. (sliep)

Rommelhout

Omdat er niks mee loos leek werd
(vanzelf, zo gaan die dingen)
een donkerder gemoed gezocht
een bronzer stem, om mee te zingen

in de bospriëlen van
de oude rommelhout

werd niet meer gedanst, er was
geen reden, het was winterkoud

maar over stille paden, en
opeens, rondom de vijver

die verborgen lag, erachter,
klonk de kelen roep van wachter

die alleen bleef, bij zijn tocht
van stilte naar geluk

niemand lette echt op, maar
waar rommelhout woekerde groeide het
ontregeld – in netheid en orde,
daar ging het stuk.