Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Stad

Ze drommen, en
de dommen doen
dat samen, als altijd

Het lijkt een hoop
maar is een troop
voor al wat het niet is

tussen plank en paardenpis
loopt de mens te koop
met waar ik graag omheenloop

kom, verlies ons niet in strijd
maar poets elkaars blazoen
samen de vermommenen

tot ieders plots verstommen.

Honderd malen

Telkens als ik wakker werd
om een ander’s waan
als ik waanzin toeliet
in mijn zegenrijk bestaan

beklijfde dat, ik lijfde wat
verloren tijden in
in beleving, onvergeving
niettemin diens deel

ja, dat zegt heel veel
zelfs verkeren valt te verleren
in, spin, de bocht gaat in
hij luidt er nooit meer uit

maar ik breng, in die ene traan
diep in het verschiet
alles mij ooit aangedaan
bij mijzelf te berd’

om mijn te korte tenen
daarom zal ik wenen.

Novum

Ik ben in dit leven zo benieuwd
dat het alsmaar de moeite blijft
je weet niet wat tot slot beklijft
dat doet er ook niet toe

Elke maandag levensmoe –
dat heb ik nooit gehad
Het mooie, voor de dood, is dit:
dat alles zich vernieuwt.

Vrijmibo

We willen brood en spelen
en het liefst niks delen
omdat alles wat we delen
altijd minder lijkt bij ons

we willen moord en kelen
vrolijk vierendelen
want alles wat we stelen
lijkt olijklijk voor ons

maar als u vraagt: “Wat wil je nou?”
dan weten wij het niet
we zijn een stuk verdriet
te klein, te zielig, grauw

en elke vrijdagavond
als de wereld te dichtbij komt
dan duwen wij die weg
en maken wij ons blauw

want dit zijn wij voor altijd trouw
(de rest van alle normen: pech)
dat ons niks echt bomt
behalve onze rust, au fond:

de tering, voor de tyfus.

Hete vlijt.

Hitte is een ding
waarin ik zelden zing
al is het bijna altijd heet
en werk ik mij
voortdurend in het zweet

Maar hitte hindert veel
ze bouwt een suf kasteel
van koele kamers lui
en, van verlokking vrij
neiging tot gebrui

Toch gaat dat niet mogen
ik sta het mij niet toe
het motto ‘ik zal pogen’
ontzegt mij bed. En hoe.

Ey

Want als ik jou was was ik drie jaar jonger
en blauwer ook, dan ik vaak waag te zijn
Iedereen wil jou zijn, dus ik ook
Dat komt door die bovenhoekkoekeloer: fijn.

Het leven is een rare sprook
vol ongein, aangeleerd
en toch is hiernaar altijd weer die honger
wel, gefeliciteerd.

Nutloosdans

Kleine mannen
in grote pakken
kunnen weer pakken
wat ze niet maakten

Kleine mannen
die leren lieten
mogen weer schieten
op wat ze niet raakten

als het niet weerloos
niet goedgezind was

als het niet teerbroos
of wapenloos was

Kleine mannen
regeren de boel
hebben alleen ongevoel

Kleine mannen
zijn overal
ze fokken zich op en

ze krijgen hun bal.

Vrijheid II

Morgen, als ik groter ben
beloof ik mij één ding
ik pak nooit meer een pen
voor de inlevering

Ik zou nog liever sterven
dan ten diepste mij verbloemen
Ik wil jouw naam in schorsen kerven
en voor eeuwig roemen.

In je bier!

Ik zocht nog wel eens schat
en goudglans, in mijn bier
maar alles is nu anders hier
wat rond leek is plots plat

waar ik voorgoed verdwalen kon
in dromen van iets beters
daar stoomt nu stiekem heters
daar zit, ineens, een pokémon.

Stadsfeest

De wereld stond te lang rechtop
Die moet weer nodig op z’n kop
en in het zonlicht dansen

Het kakelt van de transen
Het brandt er ongenadig op
De Spanjaard op de lansen!