Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Getekend, Chielie

De nederwinter vriest mij aan
Hij kleurt mijn vingers blauw
Zodat ik ruw en onbeleefd
Naar brave lieden snauw

Mij dagen hier in ’t westen
Dingen die ik goed onthou:
Ik hou van Holland, desondanks
En Jezus redt Chielies
Maar niet van de kou.

Domus Karthaginiensus

Diepsiberisch grijnst de zomer
Vol van gruwelen mij na;
Voor mij uit ligt zwaarsatanisch
Slechts ellende waar ik ga –

Bedenk, oh dom en rottig volk
De omvang van uw schande!
Ge hebt geen kloten meer,
Er druipen faeces van uw tanden.

Dat al uw schepen stranden!
Ach versnoerd en breinloos plebs
Dat ik op uw graf mag zeiken na
Een snelle serie taps.

Aan Derk-Jan Gerritsen. Ook gezongen door K.I. Borkokovski & the Flying Acrochielians.

Verhutst, ontschoffeld, overklutst…

Verhutst, ontschoffeld, overklutst
En niet van wanten weten
Want waarom zo snel al die kou
Ik sta nog steeds te zweten

Het wordt waanzinnig winterweer
Ik ben zo’n arme stakker
Want gistre benk wel opgestaan
Maar nu benk nog niet wakker

Nou doei, tabé, succes ermee
Gedenk de haren op je snee
En troost ze bij het scheren.

Vuurvliegje

De welving van je tere billen
Zonder praal toch zoveel pracht
De zachtheid van je lippen
En het harden van je tepels
Je oerbed met het zachte haar
Je dijen duwend, repels
Voor het steeltje dat je in je duwt
Je hemels hofje in
Doen mij van dag tot warme nacht
Ontstoken in extase
En volstrekt orgastisch trillen
Ik bemin je.

Kopzeer

Waant hier de zin der leegte
En gij zult bewoner zijn
Van meer dan zo maar nog een wijk
Een kans tot vluchten van de schijn van aanspraak en gezelligheid
In sprakeloze stilte
In warmte en tevredenheid
Temidden van de kilte
In wat echt is en volkomen.

Nicht Stammheim.

Verdomd, ik weet, ze gaan nog steeds…

Verdomd, ik weet, ze gaan nog steeds
Ter preek en catechismus
De ogen wijd geopend
Maar zo blind als onze huismus

En als ik denk aan wat ze doen, daar
Met die mooie woorden
Dan denk ik, ongewild, maar toch
Door hen komt al dat moorden

Door deze grauwe christenkliek
En zo is dat al eeuwen
Maar liever dan toch mee te doen
Gooi ik me voor de leeuwen

En blijf ik heidenziek.

Miseria

Ik denk, ik doe van bel
Dat past zo bij die luiden
Edoch, een snierverwrongen zwel
Van hier tot slot in Muiden

Versnijdt Heer Chielie’s hart en ziel
En slaat er kruisen in
Gezwam spoort uit de nek mij aan
Gedender tegen zin

Ach, groot, alziend en machtig Heer
Bespaar mij zulk een nijd
En nagel deze adel
Aan haar goedgelovigheid.