Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Rowinkel

Een kruiwagen trekt met de boer erachter
Ireële voren door de ochtend op het land
Door een kilte die anticipeert op wat volgt
Wordt een zonnige dag hier geboren

Een pijp trekt met de man erachter
Een zoet spoor van rook door de gang
Vergenoegdheid die walmt in optima forma
Blijft hangen, de ochtend door

En het hout van een beuk vult de kamer met warmte
De geur van vrijwillig verbrandend bos
Ik ben los en tevreden waar ik dat kan zijn
In een huis, met een tuin, en een deur

Die staat open

Fiat Panda

Zij komt uit de kamer en slaat mij genadig neer
Als ik voor de zoveelste keer
Ben doorgeslagen en keer op keer
Mijn donker, droevig, bloedend hart
Vertwijfeld tegen alles heb geramd
Er heel mijn furie in heb gekramd
Maar zonder vuur, want binnen is het zwart
Nu alle lichten doof zijn en
Ook zij mij niet kan horen maar
In zwart kan ik mij koesteren
Bekomen van mijn woeste ren
En dromen met de mijnen
Al de armen om mij heen
Van zij die haar wel niet is maar vroeg
Voordat ze mij tegen de vlakte sloeg
Wie ben jij in vredesnaam eigenlijk?
Dat kan nog best wat worden.

Bij benadering literatuur

Ik ben een weerwolf
Het zacht vlees scheurt taal
Noch teken onder grauwe klauwe
Met nagels van novetten

Een duivel van een distichon
Die scherend op u afscheurt

Bij het meer, als de maan, hij lijkt bleek
Achter wolken van vraathaat vooraanschuift
En vol van mij u kogelt met kwatrijnen

Fit, see

A leatherhead with hair of leaddish grey
Tuns out to be sufficient prize for now
It dignifies you, rips you into lies
It takes your kidneys, hits you where it fits
You fit, you show
Yourself a hapless shit
They see fit to sit you where to slit in two
The birds to count
A t.v. talk & funny walking show
Is it

HOERA!

Als ik wat rijker was,
Maar dat ben ik niet, da’s zeker
Dan kocht ik niet een beker
Of een hele plastic tas

Maar een vràchtwagen vol bloemen
Om het vrolijk paar te roemen
Dat mij ’t leven heeft gegeven
Laten wij toch allen streven

Hen te schenken wat ze waard zijn
– het wordt tegenwoordig raar
Als mensen zolang bij elkaar zijn

Elkaar steunen, jaar op jaar
Da’s een reden om verheugd te zijn
Het leve lang, dit vijf-en-twintig-jarig paar!

Live sex

Jawel, we willen allen veel bereiken
En iedereen door slimmig spel verrassen
Tot tranen roerend mooie dingen krassen
Bekoren zonder al te veel te zeiken

En iedereen gelooft te kunnen stralen
Als ware hij de koning dezer globe
Doch zonder meer te doen dan een microbe
In zijn eentje met een volle schaal garnalen

Maar alle grootsheid vloeit slechts voort uit werken
Alleen uit arbeid spruiten gouden ballen
En stof voor van die grote mooie zerken

Want wie niet werkt die eet niet van twee wallen
Die zweet en wordt versmaad in onze kerken
Ik ook, mijn luiheid moet het wel verknallen.

Thy kingdom come – Krolse grimlachjes.

Necrofilie

Vannacht voor het eerst mijn sidderend sap
In een morsdode holte gespoten
Dat komt, bij de voorlaatste stoot is zij
Uit mijn armen, totaal onverhoopt,
Met mij dwars door de voorruit geschoten.

Thy Wilbury done.

Treingedachten

Ik scheer in jouw treintjes het leven voorbij
Hun geratel wekt lust op, daar binnen in mij
En de wereld verwordt tot een statisch ikoon
Op een tafel op zolder, een werkelijkheidskloon
Waarin alles ons liefheeft, ontkleedt en beroert
Tot de meester stations brult, zo’n sexloze ploert
En eindeloos spreiden de rails zich vooruit
Van Treblinka langs Dortmund, condens op de ruit
Tot het einde der wereld, Tietjerksteradeel
Of misschien het begin van iets nieuws, weet ik veel
En de boer
Hij ploegde voort.

Amsterdam-Haarlem.

’t Is weer, ’t is guur goor herfstig weer…

’t Is weer, ’t is guur goor herfstig weer
te vroeg voor Sinterklaas
Bestormen wolken zwart de hemel
Spelen zij de baas
De regen ratelt op de ruiten
Ramt en ragt met zijn kornuiten
Bliksemend bij ons naar binnen
Kut. De winter gaat beginnen.

Argumentatieleer 1.

Kloteweer, dufheid troef.

Nounounounou?

Ik blikt’ in de ogen der haai in den tank
Verlopen oogjes, daarmee keek hij door de ruit
Zijn neus verbogen, keek de haai de bak van binnen uit
Veel kouder nog, zwierzwaaiend in zijn zwenk

Ach, kon het schoelje vrij en vrolijk zwemmen
Dan had hij voorzeker mij woest met gans gebit
Geregen aan zijn koel en bloedig spit
Een boze hongerhaai, dat is slecht temmen

Want moordenaars dat zijn het, dat staat rotsvast
Glibberend glad, net een haring met uitjes
Die achter in uw keel plotsklaps met bloeddorst in u tast

Gegrepen door de aanblik van dit serpent
Kijkt hij u aan, u maakt zachte geluidjes
Maar had u daar gezwommen, was u dan wat u nu bent?

Bij wijze van junk in het portiek van de Sonesta grillroom geschreven.

Ik snap niets van poëzieanalyse!