Dat hij terug
Is mogelijk
Door breinrot doorgaand aangelijnd
Aan pijnen doorgaans onderdoorgaand
Hervernaait hij haar en hem en
Kletst zich mekkerklem:
Ontbitie.
Dat hij terug
Is mogelijk
Door breinrot doorgaand aangelijnd
Aan pijnen doorgaans onderdoorgaand
Hervernaait hij haar en hem en
Kletst zich mekkerklem:
Ontbitie.
Wat vreemd mechanisme oogst goten vol bloed
Van een weggegooid lijk nu volvoed
Van de flinterdun lijken de lijken
Zo haatvol voor lijken die lijk niet meer lijken
Maar voor hun deel van mijn geest prijken
Stram in mijn vaten stolt ijzig mijn bloed
Mijn ogen zien ogen vol opgekropt leed
Lijken vol opgekropt kilgif, de ogen
Opstuivend zwartverglast zand
Een van onschuld gereinigde zachtroze hand
Beschermt gebald de synagoge?
Straaf de gouden zonnebloemen
Brekend verbrijzelt tere traagheid
IJzelenberg
Klavervier
Opensplitsend zich oogenflitsende
Tinttincturen
Hier.
Kóep kras
Gróothooglammen.
Zúurzakklammen –
Póespas:
Ínfradrammen;
Gáasperplas,
Stréekbussas,
Parátelrammen.
Béukswing!
Lóuter vuilkak?
Schóonspoelvinding…
Zóetzondak,
Bóomfluitorgel:
Zándbak!
Swanborn, zoon van moeder Varken
Knor u uit mijn moede ogen
Maak u nuttig bij het Harken
Van de tuin van het P.Z.
Ga voortaan vroeg naar bed
Waag nimmer meer te schrijven
Staak uw verwoede pogen
Al wat recht is krom te kijven
Verhang u aan de zwammen
Van uw wild ontspoorde brein
Laat de grootheidswaanzin over
Aan wie waanzin durven zijn
En laat de poëzie in vrede,
Alstublieft, dat houdt haar rein.
Spring van duizend flatgebouwen
Ram miljoenen muren
Treiter hen die trouwen en
Bestook uw enge buren
Overval een supermarkt
Knal met karabijnen
Zaai uw enge ziektes uit
Fok als springkonijnen
Rij uw auto in de prak
Vervuil de Noordzeekust
Ontvoer om ’t even wie
Maar laat verdomme
Mij met rust!
Koud, oud en verzopen
Kil, stil en verlopen
Het niet langer kloppende hart
Door de scalpel van soppende smart
In de spierwitte borstkas gevonden
In het lijk dat, met grof geld omwonden
Op de mid-Europese schouwtafel ligt
De morsdode blik omhoog gericht
Naar vanwaar de redding moet komen
De verlossing van donkere dromen door
Een nieuwe watersnood –
Dit vlakke land is dood.
De culturele context van
Het vliegen boven stront
Is het nederlands kritiekdom
Maar de cirkel is niet rond
Want de stront is de verwoording
Van emotie, ziel en nood
En wie dat durft af te kraken
Zonder inhoud te beachten
Wie de dichter durft verachten
Wie zijn werk durft te verkrachten
Zonder warm of koud te raken
Is voor mij al jaren dood,
Heeft een brein als zwarte toast
En dikke schimmel in zijn kop
Ja, die is een soort van Joost.
Kolken de woedende wolken in mij
Dan droom ik voorzeker van moord
Dan sterft diep in mij ongehoord
De wens te verwoorden wat in mij
Schreeuwt om harder confrontatie
Krijst om zinderender vergelding
Giechelt om een brandbom-melding
Zichtbaar dampt van transpiratie
De regen drapeerde grijze dekens
Over de voren verlamd in de mist
Zij gaf met de mistlampen tekens
Nu alles zorgvuldig is weggewist
Weliswaar kostte ’t hoofdbrekens
Nu heeft-ie achter ’t net gevist
Er huilt een ongeziene vijand in
De wind slijpt en schuurt schors
Van de bomen, die groots en fors
Ruisend buigen, omhoogpriemen in
De hemel, vol grijsgrauwe wolken
Vloeiend krullende verdwijningen
Onafzienbaar, golvende deiningen
Onaanraakbaar, schoner vertolken
Van diepe emotie heb ik nog niet
Nimmer nog gehoord of gezien, en
Nooit ’n mooier, oneindiger lied
Laat mij deze muze eeuwig dienen
Die droom, die niemand ooit ziet
Natuur die niemand kan verdienen